ECLI:NL:CRVB:2025:132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/58 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op grond van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na beëindiging uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft zich op 2 december 2021 gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten per 21 oktober 2021. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering op 14 oktober 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claim dat haar beperkingen zijn toegenomen. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling. De Raad heeft ook opgemerkt dat de bewijslast bij appellante ligt om aan te tonen dat er een causaal verband is tussen de toegenomen klachten en de eerdere ziekteoorzaak. Aangezien appellante hierin niet is geslaagd, blijft de weigering van de WIA-uitkering in stand. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2025.

Uitspraak

24/58 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2023, 22/3877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellante met ingang van 21 oktober 2021 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 14 oktober 2020 in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen door haar lichamelijke en psychische klachten, dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.A. van Lange, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar zus en mr. Van Lange. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verzorgende/helpende voor 36 uur per week. Op 4 maart 2013 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 2 maart 2015 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Per 2 februari 2016 is de uitkering gewijzigd naar een WGAloonaanvullingsuitkering. Daarbij is de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. De WIA-uitkering is vervolgens per 14 oktober 2020 beëindigd omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar en beroep van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard. In hoger beroep is deskundige J.J.D. Tilanus ingeschakeld en zijn de door deze deskundige aangegeven beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2023. De geselecteerde functies bleven passend, zodat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt bleef. De Raad heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Daarmee is de beëindiging van de WIAuitkering in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 2 december 2021 bij het Uwv gemeld met per 21 oktober 2021 toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2022 geweigerd appellante een WIAuitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellante (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 14 oktober 2020.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar psychische klachten zijn toegenomen. De rechtbank kan dit standpunt op basis van het dossier niet volgen. Appellante heeft namelijk niet met enig medisch stuk onderbouwd dat haar psychische situatie is verslechterd ten opzichte van 14 oktober 2020, de datum waarop haar WIA-uitkering is beëindigd. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat appellante ook niet het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betwist dat haar nieuwe fysieke klachten niet voortvloeien uit de eerder aanwezige klachten. Om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat het Uwv ook om deze reden terecht heeft vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv de beperkingen van appellante per 21 oktober 2021 in een FML had moeten vaststellen omdat deze per die datum zijn toegenomen. De deskundige Tilanus heeft ingeschat dat de door hem vastgestelde diagnoses ook in de periode van juli tot december 2020 al aanwezig waren. Het is dan ook aannemelijk dat deze diagnoses en de door de deskundige geformuleerde beperkingen ook op 21 oktober 2021 aanwezig waren. Appellante moet in ieder geval zwaarder beperkt worden geacht op de beoordelingspunten 1.6 (zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren), 1.9 (mate van zelfstandigheid in arbeid), 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.8 (omgaan met conflicten) en 2.9 (samenwerken).
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
De vraag of sprake is van toegenomen beperkingen gaat vooraf aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. De vraag of de beperkingen van appellante op 21 oktober 2021 zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de FML van 10 januari 2023, geldig vanaf 14 oktober 2020 en de beperkingen die zijn vastgelegd naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 21 oktober 2021. [1]
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet buiten twijfel staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 57 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is. [2] Gelet op deze rechtspraak moet worden beoordeeld of het Uwv erin is geslaagd aan te tonen dat de per 21 oktober 2021 toegenomen beperkingen niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.
Medische beoordeling
4.4.
Niet in geschil is dat appellante niet verzekerd is voor de toename van de fysieke klachten omdat deze niet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan appellante eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat appellante op 21 oktober 2021 toegenomen beperkt is uit dezelfde ziekteoorzaak, slaagt niet.
4.6.
Onderschreven wordt wat de rechtbank heeft geoordeeld in overweging 8.3 van de aangevallen uitspraak. Appellante heeft te kennen gegeven dat beperkingen, zoals deze zijn weergegeven door deskundige Tilanus, aan de orde zijn. Uit het rapport van deze deskundige volgt dat de door hem vastgestelde beperkingen aanwezig waren gedurende de periode van 14 oktober 2020 tot en met de datum van sluiting van zijn onderzoek, 20 december 2022. Uit dit rapport blijkt niet van een toename van klachten en beperkingen in de door de deskundige beoordeelde periode, dus ook niet van een toename van beperkingen op de datum hier in geding, 17 mei 2021. Appellante heeft ook geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die daarop wijzen en ook bestaan daartoe geen aanknopingspunten in het dossier. Appellante heeft daarmee een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak niet onderbouwd. Er wordt daarom niet toegekomen aan het opstellen van een nieuwe FML, naast de per 14 oktober 2020 geldende FML van 10 januari 2023, waarin de door de deskundige geconstateerde beperkingen zijn vastgelegd.
4.7.
Nu er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van het Uwv, is er geen reden om, zoals door appellante is verzocht, over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791.