ECLI:NL:CRVB:2025:1314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
24/2517 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Wajong-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen aan appellante. De zaak betreft de weigering om terug te komen van eerdere besluiten van 1 augustus 2018 en 23 juni 2020, waarin het Uwv de Wajong-uitkering had geweigerd. Appellante stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening van de besluiten rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten onjuist maakten. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de medische onderbouwing voldoende was en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld binnen de relevante periode. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2024, 23/3407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 augustus 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante is er sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluitvorming over haar aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H.A.J. Slaats, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Slaats. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft met een door het Uwv op 1 mei 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Met een besluit van 1 augustus 2018 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellante beschikt over arbeidsvermogen.
1.2.
Appellante heeft op 10 februari 2020 opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajonguitkering. Met een besluit van 23 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van 1 augustus 2018 onjuist is. Het Uwv heeft appellante meegedeeld dat er bij haar geen sprake is van toegenomen beperkingen binnen een periode van vijf jaar na haar achttiende verjaardag als gevolg van dezelfde problematiek als waarvoor er op de achttiende verjaardag eerder beperkingen waren vastgesteld.
1.3.
Appellante heeft op 18 februari 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajonguitkering. Daarbij is vermeld dat zij lichamelijke en psychische klachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van GGz van 7 april 2021 en een adviesrapport van Ergon. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Met een besluit van 3 december 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft appellante meegedeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat de besluiten van 1 augustus 2018 en 23 juni 2020 onjuist zijn.
1.4.
Bij besluit van 7 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Zo is over het adviesrapport van Argonaut van 27 juli 2022 opgemerkt dat deze informatie ziet op een periode die ver na de referteperiode is gelegen. Daarnaast gaat het bij het belastbaarheidsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het adviesrapport van Argonaut om een belastbaarheidsprofiel per 27 juli 2022. Alleen al om die reden kan het niet als nieuw feit of nieuwe omstandigheid worden aangemerkt die betrekking heeft op de referteperiode. Verder is opgemerkt dat de informatie van GGz van 7 april 2021 geen ander inzicht geeft, omdat de angstklachten van appellante al bij het Uwv bekend waren. Dat de angstklachten in wisselende mate op en af aanwezig waren maakt dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet anders. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het adviesrapport van Ergon van 6 november 2018 geen medische informatie betreft. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd en daarmee ook de conclusie dat de ingebrachte (medische) informatie van appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die leiden tot gewijzigd inzicht ten aanzien van haar stoornissen en beperkingen ten tijde van de referteperiode. Dat het Uwv daarmee rekening heeft gehouden in haar besluitvorming is gebleken uit bijvoorbeeld de ontslagbrief diagnostiekunit van 27 maart 2013. Daaruit kan worden opgemaakt dat de angsten en paniekgevoelens van appellante al op jonge leeftijd aanwezig waren. Anders dan appellante meent is voor de beoordeling niet relevant of zij is uitbehandeld. Het Uwv heeft immers met het besluit van 1 augustus 2018 geconcludeerd dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De vraag naar duurzaamheid en daarmee de vraag of er behandelmogelijkheden zijn komt pas aan de orde als is geoordeeld dat er geen arbeidsvermogen is.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellante mocht afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit wat appellante heeft aangevoerd is niet gebleken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Er was geen arbeidsvermogen bij haar. De angst- en paniekklachten zijn aangevuld met de gestelde diagnose autisme/Asperger, welke diagnose ziet op de datum in geding en waarop niet, althans onvoldoende, is gereageerd door de verzekeringsarts. De comorbiditeit van voormelde klachten en aandoeningen zijn niet meegenomen bij de medische beoordeling. De medische beoordeling is niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
5.2.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van de besluiten van 1 augustus 2018 en 23 juni 2020 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 , tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016 [1] en van 27 december 2016 [2] ).
5.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante bij haar herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
5.4.1.
Gelet op wat in 5.4 is overwogen heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Uit wat appellante heeft aangevoerd is ook niet gebleken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.