ECLI:NL:CRVB:2025:1263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
23/42 PW-PV-S-G
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.E.J. Dohmen, hadden hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Tijdens de zitting op 8 juli 2025 trok mr. Dohmen het hoger beroep in en verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure was overschreden, met meer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden. De Raad stelde vast dat de overschrijding volledig in de rechterlijke fase lag en dat dit rechtvaardigde dat verzoekers een schadevergoeding van € 1.000,- ontvingen. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekers, die werden begroot op € 453,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.

Uitspraak

23.42 PW-PV-S-G

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de gerectificeerde mondelinge uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] te [woonplaats] (verzoekers)
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Zitting hebben: J.T.H. Zimmerman als voorzitter en M. Wolfrat en K.M.P. Jacobs als leden
Griffier: M.S. van Veller

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoekers van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 453,50.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Namens verzoekers heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Limburg van 23 november 2022 (21/1303), in het geding tussen verzoekers en het college.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. Namens verzoekers is mr. Dohmen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.J. Peerbooms.
Aan het einde van de behandeling ter zitting heeft mr. Dohmen – gelet op het besprokene – namens verzoekers het hoger beroep ingetrokken en daarbij verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
1. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze, in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. [1]
2. In het voorliggende geval is de redelijke termijn overschreden en zoals ter zitting is besproken ligt deze overschrijding volledig in de rechterlijke fase. De redelijke termijn is met meer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden overschreden. Volgens vaste rechtspraak leidt dit tot een schadevergoeding van € 1.000,-.
3. De Staat wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekers in verband met het indienen van het verzoek om schadevergoeding ter zitting. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 453,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,5).
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.S. van Veller (getekend) J.T.H. Zimmerman

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.