In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.E.J. Dohmen, hadden hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Tijdens de zitting op 8 juli 2025 trok mr. Dohmen het hoger beroep in en verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure was overschreden, met meer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden. De Raad stelde vast dat de overschrijding volledig in de rechterlijke fase lag en dat dit rechtvaardigde dat verzoekers een schadevergoeding van € 1.000,- ontvingen. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekers, die werden begroot op € 453,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.