ECLI:NL:CRVB:2025:1127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en ingangsdatum bij bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de bijstandsuitkering van appellant. Appellant had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf de datum van zijn terugkeer in Nederland na detentie in het buitenland. Het college van Burgemeester en Wethouders van Utrecht had de bijstand toegekend met ingang van de datum van de aanvraag, maar appellant was van mening dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college verplichtten om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Appellant voerde aan dat zijn eerste aanvraag om bijstand ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat hij niet eerder een succesvolle aanvraag kon indienen vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning en medische omstandigheden. De Raad oordeelde dat appellant geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend moest worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellant geen recht had op bijstand met een eerdere ingangsdatum dan 14 oktober 2021. Tevens werd bepaald dat appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht zou ontvangen.