ECLI:NL:CRVB:2025:1123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/2741 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangen, maar kreeg op 7 augustus 2023 een woning toegewezen en erkende adequate opvang te hebben gekregen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de brieven van De Tussenvoorziening geen besluiten waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het verzoek om vergoeding van bezwaarkosten en immateriële schade niet aan de orde was. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

24.2741 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2024, 23/4582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2025
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en K.H. Sanders en B. Serno als leden
Griffier: H. de Brabander
Ter zitting van 17 juli 2025 zijn verschenen: mr. J. Sprakel, advocaat, namens appellant en mr. M. Journée namens het college

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft aan appellant een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verstrekt op grond waarvan appellant opvang had in een locatie van De Tussenvoorziening aan de [adres 1] in [woonplaats] (verblijfslocatie).
2. Met brieven van 25 april 2023 en 4 mei 2023 heeft De Tussenvoorziening appellant de toegang tot de verblijfslocatie ontzegd wegens overtreding van de huisregels, aanvankelijk voor zeven dagen en vervolgens definitief. De Tussenvoorziening heeft aan appellant bij de definitieve ontzegging een vervangende verblijfsplek aangeboden in [adres 2] . Appellant heeft tegen deze brieven bezwaar gemaakt bij het college.
3. Met een besluit van 22 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven volgens het college geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft.
5. Appellant is het met het oordeel van de rechtbank niet eens.
6. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
6.1.
Appellant heeft op 7 augustus 2023 een woning gekregen, waar hij sindsdien verblijft en tot voor kort ook begeleid werd. Daarmee heeft hij, zoals erkend in de brief van 3 juni 2024, adequate opvang gekregen en bereikt wat hij met de procedure wilde bereiken. Een inhoudelijk oordeel kon daarom voor hem geen feitelijke betekenis meer hebben.
6.2.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 2 april 2024 [1] ook terecht overwogen dat het procesbelang niet gelegen kon zijn in het verzoek om vergoeding van de gemaakte bezwaarkosten. Wat appellant tegen die uitspraken van de Raad heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel dan in die uitspraken is verwoord.
6.3.
Procesbelang is ook niet gelegen in het verzoek om vergoeding van immateriële schade, omdat op voorhand onaannemelijk is dat dergelijke schade door appellant als gevolg van de besluitvorming is geleden. Appellant heeft zijn standpunt dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de toegangsontzegging op geen enkele wijze onderbouwd. Anders dan appellant kennelijk meent kan een dergelijke onderbouwing ook zonder verklaring van een psychiater of psycholoog. [2] Verder brengt de enkele stelling van appellant, dat sprake is van schending van een fundamenteel recht, niet mee dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. [3]
6.4.
Wat appellant verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
8. Er is geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H. de Brabander (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep