ECLI:NL:CRVB:2025:112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
24/644 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft op zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2022, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, omdat hij meende dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat zijn gebrek aan arbeidsvermogen niet duurzaam was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 januari 2025 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zijn situatie niet duurzaam was. De Raad baseerde zich op medische rapporten die aangaven dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat appellant in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische grondslag van het bestreden besluit. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand.

Uitspraak

24/644 WAJONG
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2024, 23/3098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op de dag dat hij achttien jaar is geworden duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Selçuk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Selçuk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft met een door het Uwv op 28 april 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 28 juni 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen datum de achttiende verjaardag van appellant is, [geboortedatum] 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het (medisch) onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen en herstelmogelijkheden van appellant inzichtelijk heeft weergegeven en gemotiveerd heeft toegelicht waarom appellant in staat wordt geacht een uur aaneengesloten te kunnen werken en vier uur per dag belastbaar is. De enkele, ongemotiveerde stelling van appellant dat hij (ook los van de ontbrekende werknemersvaardigheden) geen taak kan verrichten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd.
2.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op de datum in geding niet over basale werknemersvaardigheden beschikte, omdat hij nog niet in staat is afspraken na te komen en gezag en regels te accepteren. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd hebben onderbouwd dat op de datum in geding nog geen sprake was van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst daarbij op de uitgebreide handreiking behandelmethoden met gerichte cognitieve gedragstherapie bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking en een psychische stoornis. GZ-psycholoog Petit adviseert om eerst invulling te geven aan een behandeltraject. Deze behandeling bij FACT is volgens agoog Van Berkel onvoldoende tot stand gekomen door wisselende inzet van behandeling en onvoldoende motivatie van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank onderschrijft deze medische informatie het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de behandeling van appellant nog onvoldoende adequaat is opgestart of is benut. Daarbij komt dat de vader van appellant ter zitting heeft verklaard dat de behandeling bij FACT Amarant weliswaar in de zomer van 2022 is gestopt, maar dat de ambulante behandeling bij Fivoor aanslaat en goed verloopt. Ook wordt nog naar een dagbesteding voor appellant gezocht. De behandeling bij Fivoor is voornamelijk gericht op het voorkomen van extreem gedrag, het verminderen van het recidive-risico en het omgaan met stress en keuzes maken. De rechtbank is echter van oordeel dat de behandeling daarmee tevens ziet op het nakomen van regels, op passend sociaal gedrag en het in brede zin door appellant werken aan zijn eigen ontwikkeling. Dat appellant traag reageert op behandeling maakt nog niet dat een adequate behandeling niet meer effectief zou kunnen zijn. Uit deze gegevens volgt dat niet is uitgesloten dat appellant werknemersvaardigheden (en daarmee arbeidsvermogen) kan ontwikkelen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen; zijn beperkingen zijn wel duurzaam. Appellant is bekend met een licht verstandelijke beperking en autisme waardoor hij niet vier uur per dag en een uur aaneengesloten kan werken zonder het arbeidsproces te verstoren. Hij beschikt verder niet over basale werknemersvaardigheden en kan geen taak verrichten.
3.2.
Volgens appellant is het vanwege zijn diagnoses niet aannemelijk dat hij basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. De diagnoses zijn sinds zijn geboorte aanwezig en verdwijnen niet zomaar. Volgens appellant zijn er geen behandel- en verbetermogelijkheden meer. De behandelingen tot nu toe zijn ondersteunend van aard en binnen een strafrechtelijk kader opgelegd. De behandeling bij FACT is onvoldoende tot stand gekomen door wisselende inzet en onvoldoende motivatie, echter dit is inherent aan de diagnoses van appellant. De behandeling bij Fivoor ziet niet op het nakomen van regels, op passend sociaal gedrag en het in brede zin werken aan eigen ontwikkeling. De behandelingen in het verleden hebben nooit geleid tot een verandering. Het feit dat er nog iets kan veranderen in de toekomst is slechts gebaseerd op niet-onderbouwde vermoedens. Ter onderbouwing heeft appellant informatie van Fivoor van 5 november 2024 ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op de dag dat hij achttien jaar is geworden geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarden dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Ook zijn partijen verdeeld over de vraag of is voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.1.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.2.
In de rapporten van 14 april 2023 en 5 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een medische aandoening die maakt dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellant heeft geen ernstige aandoening waardoor hij niet vier uur per dag, eventueel verdeeld in twee keer twee uur, belastbaar zou zijn. Voorts is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van ernstig verhoogde afleidbaarheid of zodanig ernstig gestoord gedrag bij appellant dat er een noodzaak is tot frequente bijsturing door derden. Als rekening wordt gehouden met de bij appellant aanwezige medische problematiek is er geen reden dat appellant geen uur aangesloten kan werken. De enkele stelling van appellant in hoger beroep dat uit de medische gegevens wel blijkt dat sprake is van (objectiveerbare) beperkingen die maken dat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft hij dit niet nader onderbouwd met nieuwe (medische) informatie.
4.5.3
In geschil is verder of bij appellant sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (én de aandoening zodanig ernstig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht). Verbetering van de belastbaarheid is pas uitgesloten als er geen enkele behandelmogelijkheid (meer) is: noch een behandeling gericht op het ziektebeeld (of de stoornis) als zodanig, noch een behandeling gericht op verbetering van het functioneren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum in geding ( [geboortedatum] 2022) bij appellant de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zou kunnen ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 14 april 2023 en 5 december 2023 navolgbaar geconcludeerd dat op [geboortedatum] 2022 er in het geval van appellant specifiek voor de dysthymie en meer algemeen voor verbetering van het functioneren nog behandelmogelijkheden waren. De door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van GZ-psycholoog J. Haenen (Fivoor) van 5 november 2024 geeft de Raad geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze brief bevat een weergave van het behandeltraject bij Fivoor dat eind 2022 is gestart en zegt niets over de situatie zoals die was op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft ( [geboortedatum] 2022). De inhoud van die brief bevestigt juist dat er op [geboortedatum] 2022 nog behandelingen mogelijk waren. Uit de brief kan dan ook niet worden afgeleid dat het op de achttiende verjaardag van appellant was uitgesloten dat hij nog arbeidsvermogen kon ontwikkelen.
4.6.
Gelet op 4.5.1, 4.5.2 en 4.5.3 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op [geboortedatum] 2022 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken. Omdat er geen twijfel is aan de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en door C.F.E. van Olden-Smit en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) D. Kovac

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.