ECLI:NL:CRVB:2025:1105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het Uwv om WW-uitkering te betalen wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WW-uitkering te verstrekken, omdat hij volgens het Uwv verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft zijn dienstverband als stukadoor beëindigd per 1 maart 2023, en stelt dat dit te wijten is aan gezondheidsklachten en druk van zijn werkgever. Het Uwv heeft echter geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen zonder dat er medische redenen waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellant onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn standpunt dat hij niet in staat was om de gevolgen van zijn ontslag te overzien. De Raad onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft vastgesteld dat appellant in staat was om de gevolgen van zijn beslissing te overzien en dat er geen dwingend medisch advies was om het dienstverband te beëindigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.