ECLI:NL:CRVB:2025:1105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/2040 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om WW-uitkering te betalen wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WW-uitkering te verstrekken, omdat hij volgens het Uwv verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft zijn dienstverband als stukadoor beëindigd per 1 maart 2023, en stelt dat dit te wijten is aan gezondheidsklachten en druk van zijn werkgever. Het Uwv heeft echter geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen zonder dat er medische redenen waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellant onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn standpunt dat hij niet in staat was om de gevolgen van zijn ontslag te overzien. De Raad onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft vastgesteld dat appellant in staat was om de gevolgen van zijn beslissing te overzien en dat er geen dwingend medisch advies was om het dienstverband te beëindigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2040 WW
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 juli 2024, 24/2259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WWuitkering te betalen, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens appellant kan het hem wegens zijn gezondheidssituatie en de druk die de werkgever op hem heeft uitgeoefend, niet worden verweten dat hij ontslag heeft genomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WW-uitkering heeft betaald.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Voor appellant is mr. Oldenhof verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant werkte per 26 november 2018 als stukadoor voor 38 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Appellant heeft per 1 maart 2023 zijn dienstverband beëindigd wegens gezondheidsklachten.
1.2.
Op 3 juli 2023 heeft appellant bij het Uwv per 1 maart 2023 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Daarbij heeft appellant vermeld dat hij zelf ontslag heeft genomen omdat hij het werk niet meer aankon, dat de werkdruk en de lichamelijke druk te hoog voor hem waren en dat hij zich aan het omscholen is in de zorg. Bij besluit van 28 juli 2023 heeft het Uwv appellant per 1 maart 2023 een WW-uitkering toegekend maar geweigerd de WW-uitkering te betalen. Volgens het Uwv is appellant verwijtbaar werkloos geworden omdat hij zelf ontslag heeft genomen, terwijl geen sprake was van de situatie dat voortzetting van het dienstverband niet van hem kon worden gevergd. Appellant heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juli 2023 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant in staat was om de gevolgen van zijn beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, te overzien. Ook waren er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische redenen waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van appellant kon worden gevergd.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat voortzetting van het dienstverband niet van hem kon worden gevergd en dat de ontslagname hem wegens zijn psychische gesteldheid niet verweten kan worden. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij onder druk werd gezet door zijn werkgever en dat hij daar ernstige psychische klachten door kreeg. Appellant heeft dit echter niet met stukken aannemelijk gemaakt. Appellant heeft ter zitting verklaard geen hulp te hebben gezocht voor zijn medische klachten en geen medicatie te gebruiken. De rechtbank heeft de keuze van appellant, zoals geschetst ter zitting, invoelbaar geacht, maar heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem geen andere keuze mogelijk was. Volgens de rechtbank is het appellant daarom voor de toepassing van de WW te verwijten dat hij ontslag heeft genomen en werkloos is geworden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft al jaren gezondheidsklachten wegens zijn (zware) werkzaamheden, welke klachten ertoe hebben geleid dat hij zich herhaaldelijk ziek heeft gemeld. Appellant is door de werkgever voortdurend onder druk gezet om weer te gaan werken. Hierdoor kreeg appellant psychische klachten. Op een zeker moment heeft appellant van zijn werkgever het dringende advies gekregen om zijn dienstverband te beëindigen wegens zijn gezondheidsklachten. Daarom heeft appellant het dienstverband beëindigd. Op dat moment was appellant niet in staat om de gevolgen van het besluit tot het beëindigen van het dienstverband te overzien. Volgens appellant kon van hem redelijkerwijs niet gevergd worden om het dienstverband voort te zetten omdat hieraan ernstige bezwaren waren verbonden, gelet op zijn psychische klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De door appellant ter zitting bij de rechtbank en in het hoger beroepschrift gestelde psychische klachten komen niet naar voren uit de anamnese en de bevindingen uit het psychisch onderzoek, zoals weergegeven in de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft zijn standpunt dat sprake is van (ernstige) psychische klachten niet onderbouwd met medische stukken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om de WW-uitkering uit te betalen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wegens psychische klachten het dienstverband redelijkerwijs niet kon voortzetten, dan wel dat hij niet in staat was om de gevolgen van het beëindigen van zijn dienstverband te overzien. In een rapport van 5 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat appellant tijdens het spreekuur bij de primaire arts geen psychische klachten heeft gemeld. Daarnaast heeft de primaire arts tijdens het onderzoek van de psyche van appellant geen afwijkingen geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant daarom ten tijde van de ontslagname in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, dat het continueren van het dienstverband niet tot gezondheidsschade zou leiden en dat er evenmin een dwingend medisch advies van een behandelaar lag om het dienstverband te beëindigen. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WW-uitkering te betalen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en T. Dompeling en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: relevante regelgeving

Werkloosheidswet

Artikel 24 WW

1. De werknemer voorkomt dat hij:
a. verwijtbaar werkloos wordt;
(…)
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
(…)
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.

Artikel 27 WW

1. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
(…).