In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij op 7 december 2018 duurzaam geen arbeidsvermogen had en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad stelt vast dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum van de aanvraag niet duurzaam was. De Raad volgt de argumentatie van het Uwv dat er mogelijkheden tot verbetering van appellants arbeidsvermogen bestaan, mede gezien de behandelmogelijkheden die zijn voorgesteld door het Academisch Medisch Centrum (AMC). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. Daarnaast wordt er een schadevergoeding toegekend aan appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij de Raad oordeelt dat de redelijke termijn met 20 maanden is overschreden. De uiteindelijke beslissing houdt in dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, maar dat appellant recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,-, waarvan € 1.800,- door de Staat der Nederlanden en € 200,- door het Uwv moet worden betaald.