ECLI:NL:CRVB:2025:1046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
23/230 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2025 uitspraak gedaan op een verzet van verzoekster tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling dat door verzoekster was ingediend in het kader van een incidenteel hoger beroep. Verzoekster had tijdens de zitting op 4 juni 2024 al verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten, maar dit verzoek was niet in de eerdere uitspraak van 16 juli 2024 behandeld. De Raad heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is, omdat het college niet had voldaan aan de verplichting om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak van 2 oktober 2024, waarin het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard, vervalt. De Raad heeft tevens bepaald dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling van € 907,- voor het verzet. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Rottier, met N. El Khabazi als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 juli 2025
23/230 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet in verband met het (incidenteel) hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2022, BRE 21/671 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (college)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoekster dat was gericht tegen de aangevallen uitspraak. [1] In een uitspraak van 2 oktober 2024 heeft de Raad het daarop volgende verzoek van verzoekster om het college alsnog te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Gemachtigde van verzoekster, [ gemachtigde] , heeft verzet ingediend. Het verzet is in behandeling genomen op de zitting van 26 mei 2025. Voor verzoekster zijn verschenen haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . In verzet heeft verzoekster aangevoerd dat in de zienswijze in het incidentele hoger beroep van het college reeds om proceskostenvergoeding is gevraagd en dat de gemachtigde op de zitting van 4 juni 2024 ook nogmaals daarop heeft gewezen. Ter zitting zou van de zijde van de Raad zijn medegedeeld dat het goed zou komen.

OVERWEGINGEN

Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:108 Awb, is de Raad bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. In een geval als het onderhavige waarin incidenteel hoger beroep is ingesteld, moeten proceshandelingen die het incidentele hoger beroep betreffen, voor de toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb op eenzelfde wijze worden behandeld als proceshandelingen met betrekking tot het principale hoger beroep. [2] Dit brengt als hoofdregel mee dat indien het bestuursorgaan gedurende de hogerberoepsprocedure het door hem ingestelde incidentele hoger beroep intrekt, de Raad het bestuursorgaan moet veroordelen in de proceskosten van de belanghebbende die op de voet van artikel 8:75 Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:108 Awb, in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen.
Verzoekster had reeds voorafgaand aan de intrekking van het incidenteel hoger beroep door het college ter zitting van 4 juni 2024 al in de zienswijze verzocht het college te veroordelen in de proceskosten. Dat uit het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2024 niet blijkt dat daar nogmaals om is verzocht, doet daar niet aan af. De Raad had dan ook in de uitspraak van 16 juli 2024 dat verzoek in behandeling moeten nemen.
Het verzet slaagt in zoverre. Gelet op de aard van het verzoek was het niet gericht op een afzonderlijke uitspraak over proceskosten, maar was het gericht op een rectificatie van de uitspraak van de Raad van 16 juli 2024 op het punt waarin op de proceskosten van verzoekster niet is beslist. Dit betekent dat het verzet gegrond wordt verklaard en de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2024 vervalt. Alsnog zal op het rectificatieverzoek moeten worden beslist.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling van het verzet. Die kosten worden bepaald op een half punt voor het indienen van het verzet en een half punt voor het verschijnen ter zitting, in totaal één punt, dus € 907,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van het verzet van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.CRvB 16 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1564.
2.Zie ook Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1343.