Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
Voor het incidentele hoger beroep is de Inspecteur geen griffierecht verschuldigd geworden (artikel 8:110, lid 5, Awb).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, opgelegd door de inspecteur. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarop de inspecteur incidenteel hoger beroep had ingesteld. Tijdens de zitting bij het Gerechtshof Den Haag trok de inspecteur zijn incidentele hoger beroep in, waarna het Hof het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde en geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten toekende.
De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag beoordeeld of het Hof terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend aan de belanghebbende, nu de inspecteur zijn incidentele hoger beroep had ingetrokken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten motiveren waarom het geen aanleiding zag voor een vergoeding van proceskosten, en dat de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld moest worden in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof voor wat betreft de proceskosten en droeg de Staatssecretaris op om het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand aan de belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt de regels omtrent proceskostenvergoedingen in belastingzaken en de verplichtingen van bestuursorganen bij het intrekken van incidenteel hoger beroep. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan die de rechtspraktijk in dergelijke zaken kan beïnvloeden.