ECLI:NL:CRVB:2024:958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag en beoordeling arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren op [geboortedatum] 1967, had in 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uwv afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant een arbeidsverleden heeft van meer dan 22 jaar en dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de aanvraag van appellant laattijdig was, aangezien deze na 18 december 2020 was ingediend. Hierdoor was hoofdstuk 1:1a van de Wajong van toepassing, wat betekent dat appellant moest aantonen dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellant, ondanks zijn klachten, op dat moment over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft ook opgemerkt dat de door appellant aangehaalde uitspraken van de Raad niet van toepassing waren op zijn situatie, omdat in die gevallen de betrokkenen wel voldeden aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, en dat de rechtbank de weigering terecht in stand heeft gelaten. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.