ECLI:NL:CRVB:2024:958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
23/1500 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren op [geboortedatum] 1967, had in 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uwv afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant een arbeidsverleden heeft van meer dan 22 jaar en dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de aanvraag van appellant laattijdig was, aangezien deze na 18 december 2020 was ingediend. Hierdoor was hoofdstuk 1:1a van de Wajong van toepassing, wat betekent dat appellant moest aantonen dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellant, ondanks zijn klachten, op dat moment over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft ook opgemerkt dat de door appellant aangehaalde uitspraken van de Raad niet van toepassing waren op zijn situatie, omdat in die gevallen de betrokkenen wel voldeden aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, en dat de rechtbank de weigering terecht in stand heeft gelaten. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.

Uitspraak

23/1500 WAJONG
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 maart 2023, 22/5248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 1985 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en in de periode van vijf jaar daarna (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1967, is in 2017 door het Uwv een Indicatie Banenafspraak toegekend. Op 21 januari 2022 heeft het Uwv een formulier beoordeling arbeidsvermogen van appellant ontvangen met daarin een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong. Daarbij is vermeld dat appellant veel lichamelijke en psychische klachten en een verstandelijke beperking heeft. Bij de aanvraag heeft appellant een rapport van 28 augustus 2012 van een psychologisch onderzoek van Riagg Amersfoort & Omstreken gevoegd. Met een besluit van 3 maart 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het Uwv heeft vervolgens een arbeidskundig onderzoek verricht, waarna de arbeidsdeskundige op 30 juni 2022 heeft geconcludeerd dat appellant ruim 22 jaar (tot 30 november 2009) heeft gewerkt en dat de start van het eventueel verloren arbeidsvermogen daarmee buiten de voor de Wajong verzekerde periode ligt. Met een besluit van 8 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens opnieuw geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft eveneens tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 3 maart 2022 en 8 juli 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het toetsingskader uit hoofdstuk 1:1a van de Wajong van toepassing is. Voor de inwerkingtreding van de Wajong op 1 januari 2010 gold de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Toen de Wajong in werking trad was daarin overgangsrecht opgenomen. Als een aanvraag na 1 januari 2010 werd ingediend door iemand die vóór 1 januari 1980 was geboren, moest die aanvraag nog worden beoordeeld aan de hand van het toetsingskader uit de AAW. Met de invoering van de Wet vereenvoudiging Wajong 2020 is dit veranderd. Vanaf dan geldt dat als een aanvraag na 18 december 2020 wordt ingediend door iemand die voor 1 januari 1980 is geboren, ook die aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van hoofdstuk 1:1a van de Wajong. Appellant valt in deze categorie want hij is geboren voor 1 januari 1980 en heeft zijn aanvraag na 18 december 2020 ingediend. Dat betekent dat om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te komen, vast moet komen staan dat appellant op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat hij een verstandelijke beperking heeft en dat hij in zijn werk te allen tijde is overvraagd. Met een beroep op twee uitspraken van de Raad [1] heeft hij daarom verzocht om alsnog in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant op 21 april 1987 is begonnen met werken en tot 30 november 2009 bij dezelfde werkgever heeft gewerkt, waarna hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen. Hieruit volgt volgens de arbeidsdeskundige dat appellant, in het geval hij nu niet meer over arbeidsvermogen beschikt, dit arbeidsvermogen pas recent moet zijn verloren. De datum waarop appellant zijn arbeidsvermogen zou zijn verloren valt hiermee buiten de verzekerde periode van vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellant. De rechtbank heeft de arbeidsdeskundige gevolgd in zijn conclusie dat appellant daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellant op de twee uitspraken van de Raad haar oordeel niet anders maakt. In die zaken ging het om toekenning van Wajong-uitkering met terugwerkende kracht. Niet valt in te zien hoe uit deze uitspraken zou volgen dat appellant ook recht zou hebben op toekenning van een uitkering met terugwerkende kracht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat hij in zijn werk al die jaren is overvraagd en dat de door hem genoemde uitspraken van de Raad ook in het geval van appellant tot gegrondverklaring van zijn beroep bij de rechtbank hadden dienen te leiden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Omdat appellant zijn aanvraag om een Wajong-uitkering heeft ingediend na 18 december 2020, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hoofdstuk 1:1a van de Wajong op zijn aanvraag van toepassing is. In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding hierover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De beroepsgronden zijn een herhaling van wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht. De overwegingen hierover van de rechtbank worden onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat het hier gaat om een zeer laattijdige aanvraag, waarbij de bewijslast naar vaste rechtspraak [2] bij de aanvrager ligt. Appellant heeft na zijn achttiende jaar gedurende 22 jaar fulltime werkzaamheden in een metaalbedrijf verricht tot hij als gevolg van een reorganisatie in 2009 is ontslagen. Bij de toekenning van de Indicatie Banenafspraak in 2017 is vastgesteld dat appellant met de bij hem bestaande beperkingen op dat moment beschikte over arbeidsvermogen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige, dat appellant – voor zover hij ten tijde van de aanvraag in januari 2022 niet meer beschikte over arbeidsvermogen – dit arbeidsvermogen eerst na de voor de Wajong verzekerde periode heeft verloren. Over de twee uitspraken van de Raad waarnaar appellant heeft verwezen, merkt de Raad op dat in die zaken – anders dan bij appellant – was vastgesteld dat de betrokkenen voldeden aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering en dat alleen de ingangsdatum van de toegekende Wajonguitkering nog in geschil was.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.De uitspraken van 10 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3137, en 24 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:455.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240.