ECLI:NL:CRVB:2024:940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015
Deze zaak betreft de hoogte van een verstrekte vervoerskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die lijdt aan een locomotore aandoening, COPD en een chronische psychische aandoening, ontving al geruime tijd een vergoeding voor het gebruik van zijn eigen auto. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze vergoeding echter verlaagd van 79,30 naar 50 euro per vier weken, met verwijzing naar gewijzigde regelgeving en de invoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2018. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant niet kon accepteren.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, waarbij hij aanvoerde dat het college ook bovenregionale vervoerskosten zou moeten vergoeden, omdat hij essentieel contact heeft met vrienden en familie buiten de regio. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeerde dat de appellant met de verstrekte vergoeding voldoende gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen in zelfredzaamheid en participatie. De Raad bevestigde dat de vergoeding van 50 euro per vier weken, die de appellant in staat stelt om tot 3.120 kilometer per jaar af te leggen, toereikend is voor het onderhouden van sociale contacten en deelname aan het dagelijks leven. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regelgeving rechtvaardigden, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.