ECLI:NL:CRVB:2024:940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/3694 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015

Deze zaak betreft de hoogte van een verstrekte vervoerskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die lijdt aan een locomotore aandoening, COPD en een chronische psychische aandoening, ontving al geruime tijd een vergoeding voor het gebruik van zijn eigen auto. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze vergoeding echter verlaagd van 79,30 naar 50 euro per vier weken, met verwijzing naar gewijzigde regelgeving en de invoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2018. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant niet kon accepteren.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, waarbij hij aanvoerde dat het college ook bovenregionale vervoerskosten zou moeten vergoeden, omdat hij essentieel contact heeft met vrienden en familie buiten de regio. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeerde dat de appellant met de verstrekte vergoeding voldoende gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen in zelfredzaamheid en participatie. De Raad bevestigde dat de vergoeding van 50 euro per vier weken, die de appellant in staat stelt om tot 3.120 kilometer per jaar af te leggen, toereikend is voor het onderhouden van sociale contacten en deelname aan het dagelijks leven. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regelgeving rechtvaardigden, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

22/3694 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2022, 20/7727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 15 mei 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de hoogte van een verstrekte vervoerskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015. De Raad is van oordeel dat met de verstrekte vergoeding een passende bijdrage wordt geleverd aan een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.L.M. Klinkhamer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Orie. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1963, heeft een locomotore aandoening, COPD en een chronische psychische aandoening die gepaard gaat met angstklachten. Het college verstrekt appellant al sinds langere tijd een vergoeding voor het gebruik van zijn eigen auto.
1.2.
Met een besluit van 10 maart 2020 heeft het college de aan appellant verstrekte vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) trapsgewijs verlaagd van 79,30 naar 50 euro per vier weken vanaf maart 2021. Met een besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college deze verlaging gehandhaafd. Het college heeft daarbij verwezen naar de invoering van gewijzigde regelgeving, te weten de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2018, de Regeling maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 (de Regeling) en de in de bijlage daarbij opgenomen normbedragen voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervoersvoorziening alleen bedoeld is voor lokaal vervoer, dat appellant voor reizen buiten de regio gebruik kan maken van Valys en dat aan appellant meer kilometers worden vergoed dan in de rechtspraak toereikend wordt geacht om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Met het verstrekte bedrag wordt appellant voldoende gecompenseerd in de beperkingen die hij ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie. Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule van artikel 3.4.1, vijfde lid, van de Regeling toe te passen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe – samengevat – overwogen dat het college op grond van de Wmo 2015 niet gehouden is een financiële maatwerkvoorziening voor vervoer te treffen die appellant in staat stelt zich bovenregionaal te verplaatsen. [1] Er is geen sprake van een bijzonder geval om hier op grond van artikel 3.4.1, vijfde lid, van de Regeling van af te wijken. Niet aannemelijk is geworden dat appellant in een sociaal isolement zal raken of dat hij voor zijn bezoeken buiten de regio geen gebruik kan maken van Valys. Met de verstrekte vervoerskostenvergoeding heeft het college een passende bijdrage geleverd aan een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Hiervoor heeft de rechtbank ook van belang geacht dat appellant met de verstrekte tegemoetkoming tot 3.120 kilometer per jaar kan afleggen, terwijl uit de rechtspraak [2] volgt dat een vergoeding voor een aflegbare afstand tussen de 1500 en 2000 kilometer per jaar in beginsel toereikend wordt geacht om iemand in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft – samengevat – aangevoerd dat het college ook bovenregionale vervoerskosten moet vergoeden, omdat in zijn situatie sprake is van essentieel contact met vrienden en familie buiten de regio en hij geen gebruik kan maken van Valys. Als de bovenregionale contacten wegvallen komt hij in een sociaal isolement terecht.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in de kern herhaald wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft in grote lijnen de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daaraan toe dat appellant in hoger beroep geen onderbouwing voor zijn standpunten heeft aangedragen die aanleiding geeft voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.4.1 Regeling maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018

(…)
4. Voor vergoeding komt in aanmerking het vervoer in de regio Haaglanden, bestaande uit de gemeenten: Den Haag , Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.
5. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van het vierde lid.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961.
2.De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraken van de Raad van 29 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463 en 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2418.