[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 december 2009, 09/699 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Winsum (college)
Datum uitspraak: 29 februari 2012
Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Veen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. Stavenga en S. van Roon.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellante zijn in verband met haar beperkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend een scootmobiel met aanpassingen en een extra grote actieradius van 50 km, vergoedingen voor aanpassingen aan de eigen auto, oprijplaten om de scootmobiel in de eigen auto te kunnen vervoeren en een (halve) financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto.
1.2. Op 25 november 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend om voortzetting van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto.
1.3. Bij besluit van 29 december 2008 heeft het college, in overeenstemming met het advies van SCIO Consult van 22 december 2008, appellante met ingang van 23 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een (halve) financiële tegemoetkoming van € 494,--per jaar.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2008 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de tegemoetkoming van € 494,-- per jaar in het geval van appellante geacht wordt toereikend te zijn gelet op de beperkingen, de vervoersbehoefte en de andere reeds verstrekte voorzieningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verwijst voor het wettelijke kader naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat appellante geacht wordt met de tegemoetkoming van € 494,-- ongeveer 1500 kilometer per jaar te kunnen reizen. Volgens appellante heeft het college daarbij onvoldoende rekening gehouden met het feit dat aan het gebruik van haar auto hogere kosten dan normaal zijn verbonden, om welke reden zij meent in aanmerking te komen voor de volledige tegemoetkoming van € 988,--.
4.3. Voor wat betreft de ondergrens van een vervoersvoorziening heeft de Raad onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) vaste rechtspraak ontwikkeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 maart 2002, LJN AE1865), inhoudende dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Een en ander laat onverlet dat het een gemeentebestuur vrijstaat onderbouwd rekening te houden met een afwijkende (lagere) vervoersbehoefte dan volgens het gemeentelijke beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht, alsmede dat een belanghebbende aan de hand van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken dat in zijn geval van een hogere vervoersbehoefte dient te worden uitgegaan. De Raad ziet geen aanleiding deze onder de Wvg tot stand gekomen jurisprudentie niet van toepassing te achten voor de Wmo.
4.5. Niet gebleken is dat de vervoersbehoefte van appellante afwijkt van de bandbreedte. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college rekening kon houden met het feit dat appellante voor de korte afstanden is gecompenseerd door de aangepaste scootmobiel en dat voor het bovenregionale vervoer op het college geen compensatieplicht op grond van de Wmo rust.
4.6. De door het college toegekende tegemoetkoming van € 494,-- komt bij 1500 kilometer per jaar neer op € 0,33 per kilometer. Volgens appellante bedragen de kosten van het gebruik van haar auto € 0,72 per kilometer. Zij is daarbij van het volgende uitgegaan, waarbij het gaat om kosten op jaarbasis en een gebruik van 7500 kilometer per jaar:
- afschrijving € 2.428,57
- rente € 615,--
- verzekering € 600,--
- wegenbelasting € 240,--
- onderhoud € 1.000,--
- brandstof (7500 km) € 525,--
totaal € 5.408,57 : 7500 = € 0,72
4.7. De Raad volgt de berekening van appellante niet. Om te beginnen gaat het bij de onderhavige voorziening om een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een belanghebbende die reeds in het bezit is van een personenauto. Dit betekent dat de kosten voor afschrijving en rente buiten beschouwing dienen te blijven, omdat dit kosten betreffen die verbonden zijn aan het bezit van een auto. Na aftrek van deze kosten resulteren de overige kosten op basis van de opgave van appellante in € 0,32 per kilometer, hetgeen al lager is dan het kilometerbedrag waarmee het college bij de toekenning van de financiële tegemoetkoming heeft gerekend. De Raad laat dan nog daar, dat de door het college betwiste onderhoudskosten van € 1.000,-- per jaar voor een in 2008 aangeschafte auto door appellante niet zijn onderbouwd, de door het college gestelde en door appellante niet weersproken bijdrage van het college in de verzekeringskosten nog niet in de berekening is verwerkt en er evenmin rekening is gehouden met de mogelijkheid voor appellante om een deel van haar vervoersbehoefte op de middellange afstand met de scootmobiel in te vullen.
4.8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college kon besluiten dat appellante met de financiële tegemoetkoming van € 494,-- per jaar voldoende gecompenseerd was. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012.