ECLI:NL:CRVB:2015:2418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
14-1154 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tegemoetkoming in extra vervoerskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, geboren in 1957 en bekend met mobiliteitsbeperkingen, had een tegemoetkoming in de extra vervoerskosten voor het gebruik van haar eigen auto aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland had haar een forfaitaire vergoeding van € 285,- toegekend voor het jaar 2013, wat lokale verplaatsingen tot 1500 kilometer per jaar mogelijk maakte. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij met de toegekende vergoeding niet in haar vervoersbehoefte kon voorzien, vooral omdat zij niet goed met temperatuurschokken kan omgaan en haar auto nodig heeft voor het bezoeken van winkels.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar vervoersbehoefte hoger was dan 1500 kilometer per jaar. Bovendien was het college niet verplicht om extra vergoedingen te verstrekken voor de vaste kosten van de auto, aangezien appellante ook de keuze had om gebruik te maken van taxivervoer, wat ook binnen de tegemoetkoming viel. De Raad concludeerde dat de toekenning van de tegemoetkoming in de extra vervoerskosten voor het gebruik van haar eigen auto toereikend was en dat appellante zelf had gekozen voor deze regeling.

De uitspraak bevestigt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat appellante niet tekort is gedaan met de toegekende tegemoetkoming. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1154 WMO
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 januari 2014, 13/1342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 14/1155 plaatsgevonden op 29 april 2015.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal en T. Prinsen. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1957, is bekend met mobiliteitsbeperkingen
.Zij beschikt over een eigen auto.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor het jaar 2013 een tegemoetkoming in de extra vervoerskosten voor het gebruik van haar eigen auto toegekend tot een bedrag van € 285,-.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 november 2012 ongegrond verklaard. De tegemoetkoming betreft een forfaitaire vergoeding die lokale verplaatsingen met een omvang van 1500 kilometer per jaar mogelijk maakt uitgaande van variabele autokosten van € 0,19 per kilometer.
1.4.
Op 19 juli 2013 heeft F. Knol, arts en medisch adviseur, werkzaam bij SCIO consult, advies uitgebracht over de vraag of er een medische noodzaak bestaat voor individueel gesloten buitenvervoer of dat vervoer per taxi voor appellante ook geschikt is. Knol heeft daarbij de vervoersbehoefte van appellante, die bestaat uit het één keer per week naar [plaatsnaam] rijden om te slenteren, het vervoer naar vrijwilligerswerk en voor het doen van de boodschappen en dergelijke, betrokken. Knol heeft geconcludeerd dat vervoer per taxi geschikt is voor appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, volgt dat de toekenning van een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat van een hogere vervoersbehoefte uitgegaan zou moeten worden, zodat zij met de aan haar toegekende tegemoetkoming niet tekort is gedaan. Het betoog van appellante dat zij met de tegemoetkoming niet in staat is om de vaste kosten voor de auto te betalen kan hieraan niet afdoen, omdat de toepasselijke regelgeving het college niet verplicht om te voorzien in de financiering van de eigen auto. Blijkens het advies van SCIO consult van 19 juli 2013 is appellante in staat om gebruik te maken van taxivervoer. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie niet juist is. Het is de eigen keuze van appellante geweest om een auto aan te schaffen. Zij had ook kunnen kiezen voor een taxikostenvergoeding.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij haar auto nodig heeft om in haar vervoersbehoefte te voorzien, omdat zij niet goed met temperatuurschokken kan omgaan. Een belangrijk onderdeel van haar vervoersbehoefte is het met de auto bezoeken van winkels in het voetgangersgebied in het centrum. Zij kan de auto voor de deur van de winkels plaatsen en zich met de auto naar een volgende winkel verplaatsen, zodat de temperatuurswisselingen minimaal blijven. Met een taxi kan dit niet. Verder is het voor appellante niet mogelijk om van haar bijstandsuitkering de vaste kosten voor de auto te betalen, zodat het college hiervoor een extra vergoeding dient te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellante met de toegekende tegemoetkoming in de extra vervoerskosten voor het gebruik van haar eigen auto niet tekort is gedaan. Appellante heeft niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd dat haar lokale vervoersbehoefte hoger is dan 1500 kilometer per jaar. Verder is niet gebleken dat het college op grond van artikel 26, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland rekening had moeten houden met de bovenlokale vervoersbehoefte van appellante, omdat sprake is van dreigende vereenzaming. De tegemoetkoming betreft een forfaitaire vergoeding die lokale verplaatsingen met een omvang van 1500 kilometer per jaar mogelijk maakt en ziet op de variabele autokosten. Het college heeft appellante de keuze geboden om gebruik te maken van een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto of voor het gebruik van een taxi. Ook de tegemoetkoming voor het gebruik van de taxi maakt lokale verplaatsingen met een omvang van 1500 kilometer per jaar mogelijk. Appellante heeft zelf de keuze gemaakt voor een tegemoetkoming voor het gebruik van haar eigen auto in plaats van een tegemoetkoming voor het gebruik van de taxi. Uit het advies van SCIO consult van 19 juli 2013 blijkt dat vervoer per taxi geschikt is voor appellante en dat zij in ieder geval in staat is om binnen te wachten op vervoer per taxi. Appelante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door middel van vervoer per taxi niet voldoende in haar lokale vervoersbehoefte zou kunnen voorzien. De omstandigheid dat het aanhouden van een auto voor appellante, gezien haar inkomen uit bijstandsuitkering, voor haar eigenlijk niet haalbaar is, brengt niet mee dat het college een extra vergoeding dient te verstrekken.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. van Crum

UM