ECLI:NL:CRVB:2024:923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had op 19 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv concludeerde echter dat zijn situatie niet duurzaam was en weigerde de uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor appellant bestonden, ondanks zijn huidige gebrek aan arbeidsvermogen. De verzekeringsartsen hadden voldoende onderbouwd dat appellant behandelingen kon volgen die mogelijk tot verbetering zouden leiden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant niet aan de criteria voor een Wajong-uitkering voldeed, omdat zijn gebrek aan arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad concludeerde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef, en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen en de mogelijkheden tot verbetering, zoals vastgelegd in de Wajong-regelgeving. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen cruciaal is in dergelijke zaken.