ECLI:NL:CRVB:2024:923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
23/1941 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had op 19 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv concludeerde echter dat zijn situatie niet duurzaam was en weigerde de uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor appellant bestonden, ondanks zijn huidige gebrek aan arbeidsvermogen. De verzekeringsartsen hadden voldoende onderbouwd dat appellant behandelingen kon volgen die mogelijk tot verbetering zouden leiden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant niet aan de criteria voor een Wajong-uitkering voldeed, omdat zijn gebrek aan arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad concludeerde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef, en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen en de mogelijkheden tot verbetering, zoals vastgelegd in de Wajong-regelgeving. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen cruciaal is in dergelijke zaken.

Uitspraak

23/1941 WAJONG
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2023, 22/4407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. Appellant is van mening dat hij niet leerbaar is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 maart 2024. Voor appellant is mr. Pietersz verschenen, vergezeld van de moeder van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 19 oktober 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant emotieregulatie problematiek en traumatische problematiek heeft. Bij de aanvraag is een multidisciplinaire rapportage gevoegd van [X] en [Y] van 10 april 2020. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna is geconcludeerd dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 21 april 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 10 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat appellant niet aan de criteria voor een Wajong-uitkering voldoet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet welke behandelingen appellant nog kan volgen en wat het resultaat is van deze behandelingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook omschreven wat de behandelingen inhouden en op welke wijze het arbeidsvermogen van appellant zich door die behandelingen kan ontwikkelen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat appellant vaak met justitie in aanraking is gekomen en is gerecidiveerd, ondanks dat sprake is geweest van begeleiding, ondersteuning en behandeling, geen reden is om te concluderen dat zich bij appellant geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ontwikkelen, omdat dit niet iets zegt over het leervermogen. Dat de straffen die aan hem zijn opgelegd en de begeleiding die hij al heeft gehad niet tot gedragsverbetering hebben geleid betekent ook niet dat het huidige medische beeld met adequate behandeling en begeleiding niet kan verbeteren. De rechtbank heeft tot slot onder verwijzing naar het Compendium Participatiewet overwogen dat als bij de ontwikkeling van arbeidsvermogen van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van de betrokkene een blokkerende werking uitgaat, hiermee bij de weging geen rekening wordt gehouden, tenzij het ziekteproces of de handicap zelf daartoe aanleiding geven. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het tot op heden niet succesvol zijn van behandeling een gevolg is van een bij appellant bestaande handicap of het ziekteproces. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de Evaluatie Save rapportage van 15 maart 2022 staat dat appellant tijdens de behandeling bij [A] weinig inzet heeft getoond en dat de behandeling op 28 februari 2022 is gestopt. Geen inzet tonen is volgens de rechtbank op zichzelf echter niet voldoende voor de conclusie dat geen behandeling mogelijk is en het ontbreken van arbeidsvermogen daarom duurzaam is.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat appellant al vanaf jonge leeftijd begeleiding, ondersteuning en behandeling heeft gehad, in zowel vrijwillige- als gedwongen kaders, wat er tot op heden niet toe heeft geleid dat hij buiten het justitiële systeem geraakt en ook blijft. Als appellant leerbaar zou zijn, zou hij met alle begeleiding en behandeling die hij heeft gehad inmiddels wel weten hoe uit het justitiële systeem te blijven. Het is niet aannemelijk dat appellant met zijn persoonlijkheidspathologie met antisociale- en borderline kenmerken en een narcistische afweer, zodanig leerbaar is dat hij zou kunnen functioneren in een arbeidsorganisatie. Het behandelprogramma van [A] was intensief en heeft recidive niet kunnen voorkomen, zodat de praktijk uitwijst dat als recidive niet kan worden voorkomen dit ook niet ertoe zou kunnen leiden dat hij een taak zou kunnen verrichten in een arbeidsorganisatie. Verder heeft appellant aangevoerd dat zijn gebrek aan vertrouwen in hulpverlening blokkerend werkt. Het gaat niet om 'geen inzet tonen', maar over het beschikken van een bepaalde persoonlijkheidspathologie als gevolg waarvan geen inzet wordt getoond.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op datum aanvraag (19 oktober 2021) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 19 oktober 2021 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant konden ontwikkelen.
4.6.
De verzekeringsartsen hebben voldoende onderbouwd welke behandelingen gevolgd kunnen worden en op welke punten deze mogelijk tot verbetering zouden kunnen leiden. Met de al ingezette behandelingen, de behandelingsmogelijkheden die daarnaast nog bestaan en mede gelet op het gevolgde onderwijs en een positief afgeronde stage in het verleden, is voldoende gemotiveerd dat aannemelijk is dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De behandelaars bij [A] waren ten tijde in geding al bezig met een schemagerichte en de gedragstherapeutische benadering om te werken aan de verschillende risicofactoren en het werken van de persoonlijkheidsproblematiek. Appellant zelf gaf aan te willen werken aan agressieregulatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover gezegd dat behandelaars moeilijk kunnen inschatten wat het effect van de behandelopties zijn, maar de behandelaars verbetering zeker niet uitsluiten. Naast de gevolgde behandelingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mogelijkheden genoemd van Mentalization-Based Treatment, Transferencefocused Psychotherapy en Vaardigheden- en Emotieregulatiestrategieën. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht dat als gevolg van deze therapieën de beperkingen voor wat betreft het uitvoeren van algemene taken, communicatie en tussenmenselijke interacties en relaties, zullen verbeteren. De verdere ontwikkeling van appellant zal beïnvloed kunnen worden door een gerichte begeleiding en intensieve training om de geleerde strategieën en vaardigheden te verankeren. Verder kan verwacht worden dat appellant vanuit psycho-educatie de patronen van zijn gevoelens en problemen vanuit gestoorde emotieregulatie gaat erkennen en het aanleren van toepassen van vaardigheden tot een stabieler gedrag zal leiden. Gelet op het IQ-profiel van appellant is hij in staat dat te leren. Dit zal vervolgens het stressniveau verminderen.
4.7.
In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat appellant de voorgestelde behandelingen niet zou kunnen volgen. Gelet op het IQ-profiel dat in het verleden is vastgesteld, is appellant in staat om te leren. Wel is aandacht nodig voor behandeling op zijn niveau van functioneren. Hierbij kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in de verwijzing naar de behandelaar van [A] die ook uitgaat van leerbaarheid en nergens heeft beschreven dat er redenen zouden zijn waarom appellant geen behandeling zou kunnen volgen. Ook door de verzekeringsartsen wordt daarbij uitgegaan van het belang van vertrouwen bij appellant om te kunnen worden behandeld. Gelet op de mogelijkheden die de huidige begeleiding biedt, is te verwachten dat appellant een vertrouwensrelatie kan opbouwen, naar de begeleider kan luisteren en zijn instructies kan volgen. Dat momenteel sprake is van een gedwongen kader, maakt dit niet anders. Ten slotte heeft appellant niet onderbouwd dat zijn persoonlijkheidspathologie maakt dat behandeling geen kans van slagen heeft, in die zin dat zijn beperkingen in het arbeidsvermogen niet kunnen verbeteren. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover toegelicht dat de diagnose ‘anders gespecificeerde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale en borderline kenmerken en narcistische afweer)’ werd gesteld met de vermelding dat de trekken nog niet dusdanig verankerd zijn in een duurzaam patroon dat al gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis.
4.8.
Gelet op 4.5, 4.6 en 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op datum aanvraag (19 oktober 2021) niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Schaap

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.