ECLI:NL:CRVB:2024:917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
22/3063 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, geboren in 1999, had in 2016 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die in 2017 door het Uwv was afgewezen. Appellant stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had, maar het Uwv oordeelde dat deze situatie niet duurzaam was. Na meerdere afwijzingen en een beroep op de rechtbank, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 februari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.A. Faber, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om terug te komen van de eerdere weigering van de Wajong-uitkering had afgewezen. De overgelegde medische informatie voegde niets nieuws toe en bevestigde eerder gemaakte behandelmogelijkheden. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de eerdere weigering van de Wajong-uitkering bleef in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3063 WAJONG
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 september 2022, 19/3647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft hij duurzaam geen arbeidsvermogen op (onder meer) zijn achttiende jaar. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft het verzoek van appellant op goede gronden afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 16 maart 2016
ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Met een besluit van 20 april 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van
24 juli 2017 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen het besluit van 24 juli 2017 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 27 maart 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 mei 2021 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 19 juli 2018 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij de aanvraag heeft appellant informatie gevoegd, waaronder een brief van zijn GZ-psycholoog van 12 juli 2018. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 18 oktober 2018 afgewezen, met als motivering dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.3.
Bij besluit van 4 september 2019 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Het Uwv neemt twee gewijzigde beslissingen op bezwaar
2.1.
In beroep heeft het Uwv op 11 december 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Op 7 juli 2021 heeft het Uwv onder intrekking van bestreden besluit 2 een volgende gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 3). In dit besluit heeft het Uwv zich, onder verwijzing naar het bepaalde in
artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de eerdere weigering van de Wajong-uitkering onjuist was. Het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2018 is daarom ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard en dit besluit daarmee in stand gelaten. De rechtbank heeft over de strekking van appellants verzoek om een Wajong-uitkering – voor zover nu van belang – vastgesteld dat het moet worden beschouwd als een verzoek om terug te komen van de eerdere afwijzende beslissing voor zowel het verleden als voor de toekomst.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft herhaald dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Hij heeft autisme en ADHD en de hiermee gepaard gaande beperkingen en klachten zullen niet veranderen. Verder heeft hij woedeaanvallen en is hij niet in staat om taken te volbrengen, ook niet eenvoudige taken. Ook heeft hij continu begeleiding nodig. Appellant heeft in dat verband verwezen naar de brief van de
GZ-psycholoog van 12 juli 2018 en de brieven van Zorggroep de Stellingwerven. Uit die informatie blijkt dat appellant niet vooruitgaat in zijn ontwikkeling. Progressie valt daarom niet te verwachten met behandelingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, voor zover aangevochten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 3, over het niet terugkomen van de weigering van de Wajong-uitkering, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht het verzoek heeft afgewezen om zowel voor het verleden als voor de toekomst terug te komen van de eerdere weigering uit 2017 om een Wajong-uitkering toe te kennen.
Verzoek om terug te komen van de weigering voor het verleden
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv op goede gronden niet is teruggekomen van zijn eerdere weigering een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft gemotiveerd dat de overgelegde medische informatie feitelijk niets nieuws toevoegt, maar eerder een bevestiging geeft van de behandelmogelijkheden van appellant. De verzekeringsarts schrijft in het rapport van 17 oktober 2018 dat uit de brief van de GZ-psycholoog blijkt dat behandeling wel tot de mogelijkheden behoort, namelijk via verwijzing naar de GGZ. Daarmee is verbetering niet uitgesloten. Verder schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 januari 2022 dat uit de brieven van Zorggroep de Stellingwerven blijkt dat de agressieproblematiek nog steeds bestaat. Appellant ontvangt hierin begeleiding en ondersteuning. Nog steeds wordt eraan gewerkt om hem beter met stressveroorzakende situaties te laten omgaan met de bedoeling dat hij wel in een arbeidssituatie zal kunnen participeren. Uit de door appellant in hoger beroep ingediende informatie van Synaeda van 9 augustus 2023 en het psychologisch belastbaarheidsonderzoek studietoeslag van
17 november 2023 komt geen wezenlijk ander beeld naar voren en blijkt tevens dat er ook in 2023 nog behandelmogelijkheden waren. De geadviseerde behandeling zou zich richten op het leren aanvoelen van boosheid en op hoe hiermee om te gaan om uitbarstingen te voorkomen. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat het Uwv had moeten terugkomen van het besluit van 18 oktober 2018.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien om te oordelen dat het niet terugkomen van de weigering van de Wajong-uitkering evident onredelijk is.
Verzoek om terug te komen van de weigering voor de toekomst
4.4.
Ook is geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie [2] voor de toekomst had moeten terugkomen van de weigering. Uit de door appellant ingediende informatie blijkt namelijk niet dat de weigering van de Wajong-uitkering in 2017 onjuist was. Dit volgt uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.