In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 26 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2019 correct waren. De Raad benoemde een deskundige om de medische situatie van appellante te beoordelen, die concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met zes maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,-. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.