ECLI:NL:CRVB:2018:998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
17/4207 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van psychische problematiek in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de waardering van de psychische problematiek van appellant in het kader van een WIA-uitkering. Appellant, die eerder als keukenhulp werkte, heeft zich ziek gemeld met rug- en beenklachten en later ook met psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat de door haar geraadpleegde deskundige het beeld van de psychiater Hassing bevestigde, maar appellant betwist dit. Hij stelt dat de deskundige wel degelijk andere diagnoses heeft gesteld en dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de deskundige in grote lijnen het beeld van de psychiater heeft bevestigd. De Raad benadrukt dat het niet de diagnose is die bepalend is, maar de beperkingen die voortvloeien uit de ziekte op de datum in geding. De deskundige heeft geen zwaardere of andere beperkingen vastgesteld dan al in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. De geselecteerde functies voor appellant zijn passend geacht, gezien zijn beperkingen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4207 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2017, 14/1234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Wortel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wortel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als keukenhulp voor 38 uur per week. Met ingang van
14 oktober 2011 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en beenklachten. Met ingang van
1 december 2011 is zijn dienstbetrekking beëindigd. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv medisch onderzoek verricht en in verband met de bij appellant bestaande chronische rugklachten en spanningsklachten beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juli 2013. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2013 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat appellant met ingang van
11 oktober 2013 (datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Door zijn fysieke en psychische klachten is hij niet in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant meerdere stukken ingediend, waaronder een brief van 23 december 2013 van de behandelend psychiater, die melding maakt van een depressie met suïcidale ideatie ten gevolge van somatische ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop na een medisch onderzoek de diagnose aanpassingsstoornis/reactieve depressie gesteld, maar zich tegelijkertijd afgevraagd of van een depressie mag worden gesproken. Hij heeft appellant op de datum in geding belastbaar geacht conform de eerder vastgestelde FML. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant geschikt bevonden de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Bij besluit van 21 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant de gronden van bezwaar herhaald. Verder heeft hij aangevoerd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische informatie overgelegd. Deze betreft de eerder verstrekte brief van de behandelend psychiater van 23 december 2013 en een brief van deze psychiater van
24 september 2014, waarin is herhaald dat sprake is van een depressie met suïcidale ideatie ten gevolge van somatische ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het ingenomen standpunt gehandhaafd en geconcludeerd dat appellante conform de FML van 26 juli 2013 belastbaar is.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 13 januari 2015 heeft de rechtbank vastgesteld dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Omdat de behandelend psychiater een beredeneerd afwijkend standpunt heeft ingenomen over de beperkingen van appellant, had het volgens de rechtbank op de weg van het Uwv gelegen om informatie op te vragen bij de behandelend psychiater, om deugdelijk te kunnen motiveren of er aanleiding bestond de beperkingen van appellant nader vast te stellen. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen.
2.3.
Het Uwv heeft uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak door een expertise te laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing. In haar rapport van 5 maart 2015 is deze psychiater tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van psychopathologie. De diagnose van de behandelend psychiater is niet overgenomen, waarbij is opgemerkt dat is gebleken dat de medicatie sinds lange tijd niet is gewijzigd, de behandeling niet inzichtgevend is en de behandeling te weinig intensief is.
2.4.
Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater G.A. de Boer de rechtbank vervolgens van verslag en advies gediend. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat descriptief sprake lijkt te zijn van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis met secundair depressieve klachten, een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis of, differentiaal diagnostisch, een verstandelijke beperking (lichte zwakzinnigheid). Er is ook sprake van pseudo-epilepsie. De vraag of de door de verzekeringsarts opgestelde FML juist is heeft de deskundige niet kunnen beantwoorden.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep wegens het bij de tussenuitspraak vastgestelde gebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de door de rechtbank geraadpleegde deskundige het beeld dat psychiater Hassing heeft geschetst in grote lijnen heeft bevestigd. Psychiater Hassing, de door de rechtbank geraadpleegde deskundige en de artsen van het Uwv hebben vastgesteld dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat bij appellant sprake is van zwaardere of andere beperkingen dan al in de FML voor het persoonlijk en sociaal functioneren zijn opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de door haar geraadpleegde deskundige in grote lijnen het beeld van psychiater Hassing heeft bevestigd. Psychiater Hassing stelt immers geen diagnose in As I en II, terwijl de deskundige dat wel doet. Verder heeft de deskundige beschreven dat appellant niet ontwikkeld is op het gebied van psychische introspectieve vermogens en reflectie, terwijl daarvoor in de FML geen beperkingen zijn opgenomen.
4.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil spitst zich toe op de waardering van de psychische problematiek van appellant. Gelet op vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van
2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575) is daarbij niet bepalend welke diagnose is gesteld, maar welke beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding van 11 oktober 2013 bij appellant bestaan.
5.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door haar geraadpleegde deskundige in grote lijnen het beeld heeft bevestigd dat door psychiater Hassing en de verzekeringsartsen is geschetst. Waar dat beeld afwijkt, lijkt dit in belangrijke mate te zijn ingegeven door wat appellant aan klachten, die door hem subjectief als zeer spanningsvol en ernstig worden ervaren, heeft verwoord. Uit de door de deskundige gestelde diagnose van ongedifferentieerde somatoforme stoornis volgt op zichzelf niet dat sprake is van meer of andere medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende, beperkingen dan al in de FML zijn neergelegd. Daarbij geldt dat de door de deskundige genoemde spanningsklachten zijn vertaald in beperkingen in de FML. Uit het door de deskundige uitgebrachte rapport kan niet worden afgeleid dat voor appellant op de datum in geding zwaardere of andere beperkingen zouden gelden. Uitgaande van de FML zijn de voor appellant geselecteerde functies, die eenvoudige, routinematige en voorspelbare werkzaamheden inhouden, passend te achten.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.A. Traousis

UM