ECLI:NL:CRVB:2024:897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23/2262 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 mei 2023

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 mei 2023. Verzoeker heeft het verzoek ingediend omdat hij van mening is dat de Raad in zijn eerdere uitspraak niet adequaat heeft gereageerd op de door hem ingediende motiveringsverzoeken en dat de Raad tekort is geschoten in zijn rechtsbescherming. Het Uwv heeft inhoudelijk gereageerd op het verzoek en heeft gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Tijdens de zitting op 20 maart 2024 was verzoeker aanwezig, maar het Uwv was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het verzoek om herziening is dan ook afgewezen, omdat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak.

De beslissing van de Raad houdt in dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en het verzoek om herziening wordt afgewezen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

23/2262 ZW
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 mei 2023, 22/1757
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of aanleiding aanwezig is de uitspraak van de Raad van 11 mei 2023 te herzien.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 mei 2023. [1]
Het Uwv heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek.
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2024. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.
Met de uitspraak van de Raad is de besluitvorming van het Uwv, die ziet op de beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet per 6 juli 2020, in rechte komen vast te staan.
2. Verzoeker heeft de Raad verzocht om herziening van deze uitspraak. Verzoeker heeft aangevoerd dat de Raad in zijn uitspraak voorbij is gegaan aan de kern van het geschil en dit geschil dan ook niet heeft beslecht. Volgens verzoeker heeft de Raad in de uitspraak blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de grondslag van het hoger beroep en is niet toegekomen aan het innemen van een standpunt over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) of over het arbeidsongeschiktheidspercentage, omdat de onderbouwing daarvan geheel ontbreekt. Verzoeker heeft aangevoerd dat in de Raad in de uitspraak ondanks de wettelijke verplichting daartoe, niet heeft gereageerd op de 30 à 40 motiveringsverzoeken die hij had ingediend en dat de Raad ten onrechte vrijwel alle gronden die verzoeker had aangevoerd buiten beschouwing heeft gelaten, evenals de stukken die hij had ingediend. Volgens verzoeker is de Raad met de uitspraak tekortgeschoten in zijn rechtsbescherming jegens hem en dient de Raad dan ook als laatste instantie, al dan niet ambtshalve, terug te komen van zijn uitspraak.
3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, verzekeringsarts de Awb.
4.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 4.1 bedoeld. In feite beoogt verzoeker een hernieuwde discussie te voeren over de beoordeling van de Raad in de uitspraak van 11 mei 2023. Uit de overweging onder 4.2 volgt dat het rechtsmiddel van herziening daar niet toe kan strekken. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.3 volgt dat het verzoek om herziening wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
(getekend) M. E. Fortuin
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615 en 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:906.