4.8.Volgens het college kan uit de verklaringen van de buurtbewoners C, D, E, F en G worden afgeleid dat betrokkene 1 zijn hoofdverblijf had bij betrokkene 2. Omdat deze verklaringen, samen met de andere onderzoeksbevindingen, voor het college het hoofdbewijs vormen voor zijn standpunt dat betrokkene 1 vanaf 22 november 2016 zijn hoofdverblijf had op het adres van betrokkene 2, moeten de verklaringen een stevige feitelijke basis hebben, willen ze een toereikende grondslag kunnen bieden voor dit standpunt. Dat volgt uit eerdere rechtspraak.Dat is hier niet het geval.
4.8.1.C is tegelijk met betrokkene 2 in de straat komen wonen. In het begin had hij vaak contact met haar, inmiddels niet meer. Hij kent de namen van de jongste twee kinderen niet. C ziet betrokkenen als een echtpaar en een gezin. Hij schat dat betrokkene 1 er al vijf tot zes jaar woont. Betrokkene 2 heeft hem gezegd dat zij met betrokkene 1 getrouwd is voordat de twee jongste kinderen geboren waren. Hij ziet betrokkenen vaak samen en ziet ze wel eens boodschappen doen. Hij ziet betrokkene 1 wel eens wandelen met de kinderwagen, soms samen met betrokkene 2. Ook ziet hij betrokkene 1 wel eens in de tuin werken.
4.8.2.D is een directe buurvrouw van betrokkene 2 en woont er al acht jaar. Zij heeft verklaard dat er eerst een vrouw met haar drie dochters woonde, maar dat er nu een man en een vrouw met in totaal vijf kinderen wonen. Zij groeten elkaar maar komen niet bij elkaar over de vloer. Zij weet niet hoe iedereen heet. Betrokkene 2 woonde daar eerst alleen, na een jaar of twee kwam betrokkene 1 in beeld, maar hij verbleef toen niet volledig op het adres van betrokkene 2. Betrokkenen hebben toen problemen gehad en zijn een tijdje uit elkaar geweest. Zij hebben gezegd dat ze in de moskee getrouwd zijn. D en haar toenmalige partner E hebben toen een bos bloemen voor hen gekocht. Uit het zien van de auto en het zien van de man in de ochtend of avond heeft D de conclusie getrokken dat ze samenwonen, vanaf het moment dat ze getrouwd zijn. Sinds ze getrouwd zijn ziet zij betrokkene 1 zo vaak dat ze aanneemt dat hij daar volledig woont. D heeft betrokkene 1 regelmatig gezien in de tuin, aan de barbecue, of op de fiets.
4.8.3.E is de ex-partner van D en heeft van juni 2011 tot en met november 2019 naast betrokkene 2 gewoond. Hij was veel thuis en volgens hem woont betrokkene 1 vanaf 2013 volledig op adres Q. Daar leefden zij als een gezin. Hij weet de namen van de bewoners niet. Betrokkene 2 heeft hem verteld dat zij een relatie had, even uit elkaar zijn geweest, weer bij elkaar zijn gekomen en getrouwd zijn in de moskee. Toen hebben D en hij nog een bloemetje gebracht. Hij zag betrokkene 1 bezig in de tuin en aan de barbecue. Betrokkenen ontvingen bezoek en E heeft gehoord dat betrokkene 1 zich bemoeide met de opvoeding van de kinderen.
4.8.4.Uit de verklaringen van C, D en E blijkt dat zij betrokkenen samen hebben gezien, de auto van betrokkene 1 hebben gezien en hem hebben gezien in de tuin, met de kinderwagen of tijdens het boodschappen doen. Maar hoe vaak C, D en E dat hebben gezien blijkt niet uit hun verklaringen. De medewerkers van de Svb hebben daarop ook niet doorgevraagd. De verklaringen van C, D en E zijn als gevolg daarvan onvoldoende concreet en specifiek over het verblijf van betrokkene 1 op het adres Q van betrokkene 2 en de duur daarvan. Uit die verklaringen blijkt namelijk onvoldoende of wat zij verklaren over het wonen en samenleven van betrokkene 1 en betrokkene 2 als een gezin is gebaseerd op feitelijke waarnemingen of op aannames en vermoedens. De verklaringen van C, D en E bevatten onvoldoende concrete feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van betrokkene 1 zich in de te beoordelen periode op het adres Q van betrokkene 2 bevond. Deze verklaringen zouden misschien bruikbaar kunnen zijn als steunbewijs, maar zeker niet als hoofdbewijs.
4.8.5.Het standpunt van het college dat geen enkele bewoner jarenlang een logboek bijhoudt van het komen en gaan van zijn buren, dat de gestelde aannames door de getuigen worden onderbouwd en het doen van aannames inherent is aan wat door de getuigen is waargenomen, deelt de Raad niet. Om van betekenis te kunnen zijn voor de onderbouwing van het standpunt over het hoofdverblijf van betrokkene 1 dienen de getuigenverklaringen een duidelijke feitelijke grondslag te hebben. Deze duidelijke feitelijke grondslag ontbreekt per definitie bij aannames, zoals ook in dit geval.
4.8.6.F en G hebben van juni 2011 tot oktober 2016 in de buurt van het uitkeringsadres gewoond. Alleen al omdat deze periode vóór de te beoordelen periode ligt, komt aan de verklaring van F en G geen betekenis toe voor de vraag waar betrokkene 1 in die periode zijn hoofdverblijf had.