ECLI:NL:CRVB:2024:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/354 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-pensioen op basis van verzekeringstijd in Frankrijk en Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellant AOW-pensioen toe te kennen. Appellant, die seizoenswerk verrichtte in Frankrijk, was van mening dat hij verzekerd was voor de AOW in de periodes waarin hij in Frankrijk werkte. De Svb had echter vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de jaren 1982 tot en met 1988, omdat de Franse socialezekerheidswetgeving van toepassing was op basis van de hoofdregel van Verordening (EEG) nr. 1408/71, die stelt dat de wetgeving van de lidstaat waar iemand werkt van toepassing is. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van overlap in zijn werkzaamheden in Nederland en Frankrijk, en de uitzondering op de hoofdregel was niet van toepassing. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant's beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de informatie op de website van de Svb niet specifiek op zijn situatie was toegespitst. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de relevante periodes, en bevestigde dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 mei 2024
23/354 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2022, 22/2950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft in een pensioenoverzicht vastgesteld dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW in de periodes waarin hij seizoenswerk verrichtte in Frankrijk. Net als de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant in die periodes in Frankrijk verzekerd was volgens de hoofdregel dat de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar iemand werkt. Op die hoofdregel geldt een uitzondering als iemand pleegt te werken in meerdere lidstaten. Die uitzondering is niet van toepassing omdat appellant niet tegelijkertijd, maar afwisselend in Nederland en Frankrijk heeft gewerkt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van overlap, bijvoorbeeld omdat de werkzaamheden in Frankrijk werden verricht terwijl zijn arbeidsovereenkomst in Nederland doorliep. Ook is geen sprake van een situatie waar appellant binnen het kader van een arbeidsovereenkomst door zijn werkgever achtereenvolgens werd ingezet in verschillende EU-lidstaten. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 maart 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft de Svb verzocht om een pensioenoverzicht. De Svb heeft appellant op 15 september 2021 een pensioenoverzicht verstrekt waarbij de periodes zijn vastgesteld waarin appellant verzekerd is geweest voor de AOW. [1]
1.2.
Appellant heeft tegen dit pensioenoverzicht bezwaar gemaakt. Met het besluit van 2 mei 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en het pensioenoverzicht aangepast. Hierbij is vermeld dat appellant tot en met 13 september 2021 60% van het maximale ouderdomspensioen op grond van de AOW heeft opgebouwd. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder a, van Vo 1408/71 [2] is het land waar iemand werkt bepalend voor de vraag onder welke socialezekerheidswetgeving iemand valt. Volgens de Svb is appellant in de jaren 1982 tot en met 1988 gedurende periodes variërend van drie tot zes maanden per jaar niet verzekerd geweest voor de AOW als gevolg van het door hem in die jaren in Frankrijk verrichtte seizoenswerk. Appellant is verder niet verzekerd voor de AOW geweest vanaf 1 oktober 2004, omdat appellant toen in Frankrijk werkte en hij vanaf 2 mei 2005 naar Frankrijk is verhuisd. De informatie van de website van de Svb, waar appellant in bezwaar naar verwijst, ziet volgens de Svb niet op de situatie van appellant.
De uitspaak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb appellant terecht niet verzekerd geacht voor de AOW in de periodes in de jaren 1982 tot en met 1988 waarin hij seizoenswerk verrichtte. Volgens de rechtbank is in die periodes niet de Nederlandse, maar de Franse socialezekerheidswetgeving van toepassing, omdat appellant onder de hoofdregel van artikel 13 van Vo 1408/71 valt. De uitzondering van artikel 14, tweede lid, onder b, ten eerste, Vo 1408/71 is volgens de rechtbank niet van toepassing, omdat die alleen geldt als iemand gelijktijdig in twee lidstaten werkt. Die bepaling geldt niet in een situatie als die van appellant, waarin iemand in hetzelfde jaar (achtereenvolgens) in verschillende lidstaten heeft gewerkt. De rechtbank heeft de verwijzing van appellant naar de informatie op de website van de Svb beschouwd als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep slaagt volgens de rechtbank niet omdat die informatie niet een toezegging van de Svb is die is toegespitst op de situatie van appellant.
De standpunten in hoger beroep
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is Vo 1408/71 op de situatie van appellant van toepassing?
4.3.
Appellant voert aan dat Vo 1408/71 op zijn situatie niet van toepassing is. Deze Verordening beoogt volgens appellant te voorkomen dat iemand twee gelijke uitkeringen kan ontvangen. Daar is in zijn visie bij hem geen sprake van: appellant heeft in de periodes in 1982 tot en met 1988 in Nederland gewoond en (deels) in Frankrijk gewerkt. Het pensioen dat appellant in Frankrijk heeft opgebouwd hangt samen met het feit dat hij daar heeft gewerkt. Dat is volgens appellant een ander type pensioen dan het Nederlandse AOW-pensioen, dat niet van een werkverleden afhankelijk is.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De materiële werkingssfeer van Vo 1408/71 omvat alle wettelijke regelingen betreffende uitkeringen bij ouderdom, [3] waaronder ook de AOW en het systeem zoals opgezet in boek 3 van de code de la sécurité sociale. [4] Die Verordening is dan ook op de situatie van appellant van toepassing.
Heeft de Svb terecht besloten dat appellant in de periodes dat hij in Frankrijk werkte in de jaren 1982 tot en met 1988 niet verzekerd was voor de AOW?
4.5.
Appellant voert aan dat in de jaren 1982 tot en met 1988 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing is, omdat hij toen in twee lidstaten werkte en artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, ten eerste, van Vo 1408/71 voor die situatie de wetgeving van de lidstaat aanwijst waar de werknemer woont. Appellant wijst erop dat hij toen in Nederland woonde en in Nederland een (substantieel) deel van zijn werkzaamheden verrichtte.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoofdregel is dat op degene die werkt op het grondgebied van een lidstaat, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs als hij in een andere lidstaat woont. Dat staat in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Vo 1408/71. Artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, ten eerste, van Vo 1408/71 bevat een uitzondering op deze hoofdregel. Op grond van die bepaling is iemand die op het grondgebied van meerdere lidstaten pleegt te werken, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing. Deze uitzonderingsbepaling was echter niet op appellant van toepassing. Appellant werkte in de jaren 1982 tot en met 1988 waarin hij seizoenswerk verrichtte niet tegelijkertijd, maar afwisselend in Nederland en Frankrijk. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van overlap, bijvoorbeeld omdat de werkzaamheden in Frankrijk werden verricht terwijl zijn arbeidsovereenkomst in Nederland doorliep. [5] Ook is geen sprake van een situatie waar appellant binnen het kader van een arbeidsovereenkomst door zijn werkgever achtereenvolgens werd ingezet in verschillende EU-lidstaten [6] : appellant was in de betrokken periode werkzaam voor verschillende werkgevers en uit de overgelegde stukken blijkt niet van afstemming over en weer over het werken in het andere land tussen appellant en de werkgevers. In die omstandigheden oordeelt de Raad, net als de rechtbank, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellant op het grondgebied van meerdere lidstaten placht te werken in de zin van deze uitzonderingsbepaling.
4.7.
De Raad is het dan ook met de rechtbank en de Svb eens dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW in de periodes in de jaren 1982 tot en met 1988 waarin hij seizoenswerk in Frankrijk verrichtte. In die periodes was op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Vo 1408/71 op appellant de Franse socialezekerheidswetgeving van toepassing. Indien appellant op basis van de Verordening onder de socialezekerheidswetgeving van Frankrijk valt, is de Nederlandse socialezekerheidswetgeving niet van toepassing. [7] Appellant is in zo’n geval niet verzekerd voor de AOW. [8] Dat het pensioen in Frankrijk op een andere manier wordt opgebouwd dan in Nederland doet aan deze conclusie niet af.
4.8.
Uit wat is overwogen onder 4.6 en 4.7 volgt dat op appellant in de jaren 1982 tot en met 1988 in de periodes dat hij in Frankrijk werkte niet verzekerd was voor de AOW.
Kan appellant een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
4.9.
Appellant heeft gesteld dat hij moet worden aangemerkt als verzekerd voor de AOW omdat de website van de Svb vermeldt dat iemand recht heeft op verzekering wanneer hij in meerdere landen werkte maar in Nederland woonde en voor meer dan 25% van de werktijd in Nederland werkte.
4.10.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover appellant al zou moeten worden aangenomen dat appellant vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de algemene uitlatingen op de website van de Svb die op een andere verordening zien, geldt dat de vraag onder welk socialezekerheidsstelsel iemand valt in grensoverschrijdende situaties binnen de Europese Unie moet worden beantwoord aan de hand van het Unierecht, in dit geval Vo 1408/71. Als uit de objectieve situatie waar appellant zich in bevond voortvloeit dat het Franse socialezekerheidsstelsel op hem van toepassing was, kan op grond van vaste rechtspraak het vertrouwensbeginsel niet tot gevolg hebben dat op appellant, in strijd met de duidelijke bepalingen van het Unierecht, toch het Nederlandse socialezekerheidsstelsel van toepassing moet worden geacht. [9]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit en het daarin aangepaste pensioenoverzicht in stand blijven.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4 eerste lid, onder c, van Verordening (EEG) 1408/71
1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:
(…)
c) uitkeringen bij ouderdom;
Artikel 13, eerste lid, van Verordening (EEG) 1408/71
Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
Artikel 13, tweede lid, van Verordening (EEG) 1408/71
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a. a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont (…);
(…)
f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.
Artikel 14, tweede lid, van Verordening (EEG) 1408/71
Op degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:
(…)
b) op andere personen dan die bedoeld onder a)is van toepassing:
i. i) de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen (…);
(…).

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
3.Zie artikel 4, eerste lid, onder c, van Vo 1408/71.
4.Zie Bijwerking van de verklaringen van de Lid-Staten als bedoeld in artikel 5 van Vo (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, EU Publicatieblad 1980, C 139.
5.Zoals in HvJ EU 13 september 2017, C-569/15 ECLI:EU:C:2017:673 (
6.Zoals in HvJ EU 4 oktober 2012, C-115/11 ECLI:EU:C:2012:606 (
7.Zie artikel 13, eerste lid, van Vo 1408/71.
8.Zie HvJ EU 19 september 2019, gevoegde zaken C-95/18 en 96/18, ECLI:EU:C:2019:767 (
9.CRvB 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2741, r.o. 6.4.4.1.