ECLI:NL:CRVB:2024:800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/2926 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepsziekte in relatie tot Thoracic Outlet Syndrom bij politieambtenaar

In deze zaak staat de vraag centraal of het bij appellante vastgestelde Thoracic Outlet Syndrom (TOS) moet worden aangemerkt als beroepsziekte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef terecht geen beroepsziekte heeft aangenomen. Appellante, werkzaam bij de politie, heeft zich in 2014 ziekgemeld en in 2015 is de diagnose TOS gesteld. De korpschef heeft in 2016 geweigerd om de klachten als beroepsziekte te erkennen, omdat er volgens hem geen causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en het TOS. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante opnieuw betoogd dat er wel een causaal verband is, maar de Raad volgt de rechtbank in haar oordeel. De deskundigen, waaronder prof. dr. J.A.W. Teijink, hebben aangegeven dat er geen voldoende bewijs is voor een verband tussen de werkzaamheden en de aandoening. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat haar klachten voortkomen uit haar werk en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor blijft de weigering van de korpschef in stand en krijgt appellante geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

22/2926 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2022, 21/3702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie te Apeldoorn (korpschef)
Datum uitspraak: 11 april 2024
SAMENVATTING
Het gaat er in deze zaak om of het bij appellante vastgestelde Thoracic Outlet Syndrom (TOS) moet worden aangemerkt als beroepsziekte. De Raad oordeelt dat de korpschef terecht geen beroepsziekte heeft aangenomen.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 februari 2016 heeft de korpschef geweigerd om de klachten van appellante aan te merken als beroepsziekte. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de korpschef is met een besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2024. Voor appellante is mr. Van Petegem verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A.N. Bot en P. Smits.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is sinds 19 maart 2007 werkzaam bij de politie in de functie van [functie] . Zij heeft zich op 30 juli 2014 ziekgemeld vanwege energetische en fysieke beperkingen. In augustus 2015 is bij appellante de diagnose TOS gesteld.
1.2.
Appellante heeft de korpschef op 18 november 2015 verzocht om vast te stellen dat sprake is van een dienstongeval. Met een besluit van 12 januari 2016 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen.
1.3.
Het verzoek van appellante is ook opgevat als een verzoek om het TOS aan te merken als beroepsziekte. Met het besluit van 25 februari 2016 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Volgens de korpschef ontbreekt het causaal verband tussen de opgedragen werkzaamheden en het TOS en kan het TOS daarom niet worden aangemerkt als beroepsziekte. Met het bestreden besluit handhaaft de korpschef zijn standpunt. Hierbij heeft hij zich gebaseerd op het medisch advies dat partijen gezamenlijk hebben ingewonnen bij verzekeringsarts drs. E.H. Groenewegen. Het advies van Groenewegen is mede gebaseerd op het expertiseonderzoek van prof. dr. J.A.W. Teijink, vaatchirurg bij het TOS-expertisecentrum van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en het arbeidsdeskundig onderzoek van registerarbeidsdeskundige P.L. van der Ham.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat uit de reactie van Teijink niet op te maken is dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden of werkomstandigheden daadwerkelijk TOS hebben veroorzaakt. Niet in geschil is dat er binnen het werk van eiseres geen repeterende bewegingen boven schouderhoogte voorkomen. Uit de reactie van Teijink volgt dat als hiervan geen sprake is en er toch TOS ontstaat, dit vaak wordt veroorzaakt door een triviaal trauma. Dat Teijink in zijn rapportage van 21 november 2018 in het algemeen heeft gesproken over repeterende bewegingen en niet heeft benoemd dat het om repeterende bewegingen boven schouderhoogte gaat, maakt dat niet anders. De aanvullende reactie van Teijink van 21 december 2020 ziet immers expliciet op de vraagstelling over de relatie tussen het werk van appellante en haar klachten, terwijl in de rapportage van 21 november 2018 nog in het algemeen opmerkingen worden gemaakt over het ontstaan van TOS. De stelling van de korpschef dat de laatste rapportage van Teijink moet worden gezien als een nadere nuancering van zijn eerdere rapportage, kan de rechtbank dan ook volgen. De rechtbank kan Groenewegen ook volgen in zijn conclusie dat uit de reactie van Teijink niet op te maken is dat de onderliggende oorzaak van TOS te relateren is aan de werkzaamheden van appellante. De enkele stelling van appellante dat er geen sprake is geweest van een (triviaal) trauma, en dat de oorzaak dus in de werkzaamheden moet zijn gelegen, is daartoe onvoldoende. Uit de onderzoeken blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat er sprake is van een causaal verband. Andersluidende deskundige informatie ontbreekt, terwijl de bewijslast bij appellante ligt. Onduidelijkheid over het causaal verband tussen TOS en de door appellante verrichte werkzaamheden blijft daarom voor haar eigen rekening en risico.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Voor de aanwezigheid van een beroepsziekte is vereist dat objectief bezien een causaal verband bestaat tussen de aandoening en de aard van de werkzaamheden of de bijzondere werkomstandigheden ten tijde van het ontstaan van de aandoening. [1]
4.3.
Appellante stelt zich op het standpunt dat het TOS en de fysieke klachten aangemerkt dienen te worden als een beroepsziekte, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder y, van het Barp [2] . Het gediagnostiseerde TOS en de daarbij behorende klachten komen voort uit de door de korpschef aan haar opgedragen werkzaamheden en een verkeerd ingerichte werkplek, aldus appellante. Volgens appellante is de stelling van Groenewegen dat een causaal verband ontbreekt, omdat er geen sprake is van bovenhands werken, te kort door de bocht en niet in lijn met de eerdere stellingen van Teijink. Teijink schrijft in zijn rapportage van 22 november 2018 dat TOS kan ontstaan door repeterende handelingen. Juist de repeterende handelingen zijn de oorzaak van het gediagnostiseerde TOS, aldus appellante. Appellante is van mening dat Teijink dit standpunt ongemotiveerd in zijn nadere reactie heeft verlaten door te preciseren dat met repeterende bewegingen bedoeld is bewegingen boven schouderhoogte.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich vinden in wat de rechtbank heeft overwogen en komt op grond van deze overwegingen tot hetzelfde oordeel. Teijink heeft in zijn eerste rapportage gesproken over repeterende bewegingen die mogelijk tot een TOS kunnen leiden. In zijn latere reactie heeft Teijink dit gepreciseerd in repeterende bewegingen boven schouderhoogte. Niet in geschil is dat er binnen de opgedragen werkzaamheden aan appellante geen repeterende bewegingen boven schouderhoogte voorkomen. Evenmin is in geschil dat Teijink als een deskundige op het gebied van TOS kan worden gekwalificeerd. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische onderbouwing aannemelijk gemaakt dat wel een causaal verband moet worden aangenomen tussen de aan haar opgedragen werkzaamheden en het TOS. De korpschef heeft het verzoek om het bij appellante vastgestelde TOS aan te merken als beroepsziekte dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en M.A. Boerhorst als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 1
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
[…]
y. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
[…].
Artikel 54
1. In geval van dienstongeval of beroepsziekte worden aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot het eerste lid.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5304.
2.Besluit algemene rechtspositie politie.