Uitspraak
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in januari 2021 kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen, maar haar aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat zij op de peildatum van 1 april 2021 nog geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante op de peildatum geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ondanks haar intentie om zich definitief in Nederland te vestigen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de duur van het verblijf en de beschikbaarheid van duurzame woonruimte. De Raad concludeerde dat appellante over het tweede kwartaal van 2021 geen recht had op kinderbijslag en dat het hoger beroep niet slaagde. Hierdoor kreeg appellante geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.