ECLI:NL:CRVB:2024:791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd via een vaststellingsovereenkomst met opzegbeding
In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd via een vaststellingsovereenkomst. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of een tussentijds opzegbeding dat is opgenomen in een vaststellingsovereenkomst voldoet aan de eisen van de Wet Werkloosheid (WW) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De betrokkene, die in dienst was bij een werkgeefster, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding. Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst, waarin een opzegbeding was opgenomen, heeft de betrokkene een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat volgens hen de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden beëindigd zonder een opzegbeding in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde echter dat het opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst voldeed aan de schriftelijke vereisten van artikel 7:667, derde lid, BW. Het Uwv ging in hoger beroep, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst voldoende was. De Raad oordeelde dat de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW niet van toepassing was, omdat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd en het opzegbeding schriftelijk was overeengekomen. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de betrokkene, met inachtneming van deze uitspraak.