ECLI:NL:CRVB:2024:780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
22/2946 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de overname van de behandeling van een ziekmelding door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de overname door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van de behandeling van de ziekmelding van een (ex-)werknemer van appellante, een uitzendorganisatie. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht de ziekmelding in behandeling had genomen, omdat appellante deze niet had behandeld, ondanks meerdere verzoeken van het Uwv. Appellante was eigenrisicodrager onder de Ziektewet (ZW) en had de verplichting om de ziekmelding van de (ex-)werknemer in behandeling te nemen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante de ziekmelding niet had behandeld, wat het Uwv in staat stelde om de behandeling over te nemen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere besluiten van het Uwv in stand bleven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van eigenrisicodragers onder de ZW en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

22/2946 ZW, 22/2947 ZW
Datum uitspraak: 18 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 augustus 2022, 20/2998 en 20/3517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak in hoger beroep enkel (nog) over de vraag of het Uwv terecht de behandeling van de ziekmelding van een (ex-)werknemer van appellante heeft overgenomen omdat appellante deze ziekmelding niet in behandeling heeft genomen terwijl zij dat wel had moeten doen. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv dit besluit terecht heeft genomen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.T.M. Zusterzeel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Voor appellante zijn verschenen mr. Zusterzeel en [naam], bedrijfsleider. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is een uitzendorganisatie. Zij is eigenrisicodrager (ERD) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Ziektewet (ZW). [(ex)-werknemer]
(hierna: (ex-)werknemer) was werkzaam bij appellante als timmerman. Het Uwv heeft op
8 juli 2019 een melding ontvangen dat hij met ingang van 14 december 2018 ziek is. Het Uwv heeft de ziekmelding ter behandeling aan appellante doorgezonden.
1.2.
Met een besluit van 17 juni 2020 (het overnamebesluit) heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat het Uwv de ziekmelding in behandeling heeft genomen, omdat appellante geen gehoor heeft gegeven aan meerdere verzoeken van het Uwv de ziekmelding in behandeling te nemen. Met een besluit van 9 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Met een besluit van 8 juni 2020 heeft het Uwv de vanaf 25 februari 2019 uitbetaalde
ZW-uitkering van de (ex-)werknemer met ingang van 9 juli 2020 beëindigd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante hiertegen met een besluit van 16 november 2020 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Voor zover hier van belang, heeft de rechtbank overwogen dat uit de polisadministratie volgt dat de werknemer van 4 september 2018 tot en met 24 februari 2019 bij appellante in dienst is geweest. Zelfs als de werknemer tot 1 januari 2019 in dienst zou zijn geweest, zoals appellante heeft gesteld, doet dat er niet aan af dat hij op de datum waarop de ziekmelding betrekking had, 14 december 2018, bij appellante in dienst was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de ziekmelding van de (ex-)werknemer heeft behandeld. Het Uwv heeft vervolgens op 25 mei 2020 een medisch onderzoek door een verzekeringsarts laten verrichten, waarin is geconcludeerd dat de werknemer recht heeft op een ZW-uitkering tot
9 juli 2020. Dat dit onderzoek pas zo laat heeft plaatsgevonden, is in overwegende mate het gevolg van de weigerachtigheid van appellante om het onderzoek op zich te nemen, terwijl uit artikel 63a van de ZW volgt dat zij dit als ERD had moeten doen. Dat appellante niet heeft kunnen vaststellen dat de werknemer, zoals zij veronderstelt, arbeidsgeschikt is, komt dus voor haar risico. Dat de werknemer zich pas geruime tijd na het einde van het dienstverband heeft ziekgemeld, maakt dat niet anders. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten de ZW-uitkering van de werknemer per 9 juli 2020 te beëindigen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de overname door het Uwv van de behandeling van de ziekmelding van de (ex-)werknemer van appellante in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Bestreden besluit 1 (overnamebesluit)
4.1.
Appellante dient als ERD op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ZW de werkzaamheden te verrichten ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van de ZW met betrekking tot de personen die laatstelijk tot haar in dienstbetrekking stonden. Indien de ERD de werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid van artikel 63a van de ZW naar het oordeel van het Uwv niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uwv, op grond van artikel 63a, vijfde lid, van de ZW, die werkzaamheden. Het Uwv brengt de kosten daarvan, alsmede die kosten die voortvloeien uit het derde lid van artikel 63a van de ZW, in rekening bij de ERD.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het niet relevant is of de dienstbetrekking per 25 februari 2019, zoals geregistreerd in de polisadministratie, is geëindigd of, zoals appellante heeft gesteld, per 1 januari 2019. De eerste ziektedag is de door de (ex-)werknemer genoemde dag van 14 december 2018. Gelet op het voorgaande was de (ex-)werknemer op die datum hoe dan ook in dienst van appellante. Dit betekent dat appellante de ziekmelding van de (ex-)werknemer, nadat deze door het Uwv aan haar was doorgezonden, in behandeling had moeten nemen en de overige werkzaamheden, als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van de ZW met betrekking tot de (ex-)werknemer had moeten verrichten. Dat sprake is van een ziekmelding met terugwerkende kracht doet hieraan niet af.
4.3.
De Raad stelt vast dat appellante, ondanks verzoeken daartoe, de ziekmelding van de (ex-)werknemer niet heeft behandeld. Nadat de (ex-)werknemer zich op 8 juli 2019 bij het Uwv had ziekgemeld, heeft het Uwv deze ziekmelding terstond aan appellante doorgezonden. Appellante heeft de ziekmelding op dat moment niet in behandeling genomen. Op 16 oktober 2019 heeft appellante het Uwv verzocht de ziekmelding in te trekken. Het Uwv heeft hieraan geen gehoor gegeven omdat daartoe geen akkoordverklaring van de (ex-)werknemer was ontvangen. Omdat appellante de ziekmelding nog steeds niet in behandeling had genomen, heeft het Uwv haar op 28 november 2019 verzocht dit alsnog te doen. Het Uwv heeft dit verzoek op 3 januari 2020 herhaald. Ook hieraan is door appellante geen gehoor gegeven. Gelet hierop heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen dat appellante de aan haar op grond van artikel 63a, eerste lid, van de Zw opgedragen werkzaamheden niet heeft verricht en heeft het Uwv vervolgens terecht de behandeling van de ziekmelding overgenomen. Wat appellante over de ziekmelding met terugwerkende kracht heeft aangevoerd, leidt ook in dit verband niet tot een ander oordeel.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij van mening is dat zij de ziekmelding niet behoefde over te nemen omdat de (ex-)werknemer op 14 december 2018 niet ziek was en ook niet ziek uit dienst is gegaan. Verder heeft appellante aangevoerd dat de (ex-)werknemer zelf ontslag heeft genomen en dat dit een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45 van de ZW oplevert. De Raad stelt vast dat deze beroepsgronden betrekking hebben op het recht op
ZW-uitkering. Het besluit waarmee aan de werknemer ZW-uitkering is toegekend, ligt in de onderhavige procedure echter niet voor. Zoals uit de voorgaande overwegingen volgt, gaat het in de onderhavige procedure om de overname door het Uwv van werkzaamheden die appellante op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ZW behoorde te verrichten. Anders dan de rechtbank, komt de Raad daarom niet toe aan bespreking van deze beroepsgronden. Als appellante het niet eens is met de toekenning van ZW-uitkering aan de (ex-)werknemer omdat zij vindt dat de (ex-)werknemer niet ziek was, had zij daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Voorts wordt opgemerkt dat als appellante van mening was dat de (ex-)werknemer een benadelingshandeling heeft gepleegd, het haar vrij stond aan het Uwv te verzoeken om aan de (ex-)werknemer in verband daarmee een maatregel op te leggen.
Bestreden besluit 2 (beëindiging ZW-uitkering)
4.5.
Met een besluit van 8 juni 2020, zoals gehandhaafd met bestreden besluit 2, heeft het Uwv de ZW-uitkering van de werknemer met ingang van 9 juli 2020 beëindigd.
4.6.
Ter zitting van de Raad heeft appellante desgevraagd medegedeeld haar beroepsgronden tegen de overweging van de rechtbank over de dwingendrechtelijke toepassing van de artikelen 19, 19aa en 19 ab, van de ZW niet meer te handhaven. Het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2 is dus in hoger beroep verder niet meer in geschil.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Dit betekent dat het overnamebesluit en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter, en D.S. de Vries en A.M. Rentema-Westerhof als leden in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 63a van de Ziektewet
1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
(…)
3. De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
(…)
5. Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.