In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die op de dag van zijn achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij hij stelde dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege diverse psychische aandoeningen. Het Uwv had echter geconcludeerd dat zijn situatie niet duurzaam was en weigerde de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische situatie van appellant en de beoordeling van het Uwv. De Raad oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant zich in de toekomst konden ontwikkelen, en dat er geen sprake was van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zijn situatie niet voldoet aan de wettelijke criteria voor duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.