ECLI:NL:CRVB:2024:76

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
22/1700 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de toeslag op ouderdomspensioen in verband met inkomen partner

In deze zaak gaat het om de herziening van de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant, die sinds april 2014 een AOW ontvangt. De herziening vond plaats na het vaststellen van een hoger inkomen van de partner van appellant, wat niet bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) bekend was. De Svb heeft de toeslag met terugwerkende kracht herzien van maart 2017 tot en met juli 2020 en een bedrag van € 8.018,14 bruto teruggevorderd. De rechtbank heeft de terugwerkende kracht gematigd tot een terugvordering van € 4.009,07 bruto, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat deze matiging verder moet worden doorgevoerd. De Raad stelt vast dat de mate van verwijtbaarheid aan de kant van de Svb groter is dan aan de kant van appellant, en bepaalt dat de terugvordering moet worden beperkt tot € 2.004,54 bruto. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

22/1700 AOW, 22/1701 AOW
Datum uitspraak: 12 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2022, 20/6372, 21/895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Na onderzoek naar het inkomen van de partner van appellant, waaruit bleek dat dit inkomen hoger was dan bij de Svb bekend, is de toeslag op zijn ouderdomspensioen met volledige terugwerkende kracht van maart 2017 tot en met juli 2020 herzien en teruggevorderd. De rechtbank heeft de terugwerkende kracht van de herziening gematigd en het bedrag van de terugvordering tot de helft teruggebracht, zoals door de Svb ter zitting is voorgesteld. De Raad oordeelt dat de terugwerkende kracht van de herziening nog verder moet worden gematigd, namelijk tot 25%, omdat de mate van verwijtbaarheid aan de kant van de Svb groter is dan aan de kant van appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenaar. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds april 2014 een ouderdomspensioen met een toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In november 2016 heeft appellant doorgegeven dat zijn partner is gaan werken en inkomen verdient.
1.2.
Op 27 december 2016 heeft de rechtbank de wettelijke schuldsanering uitgesproken ten aanzien van appellant en zijn partner en heeft een bewindvoerder benoemd. Dit heeft de bewindvoerder op 30 december 2016 aan de Svb laten weten. Naderhand heeft appellant de Svb laten weten dat zijn partner meer verdiende dan waar de Svb vanuit ging. Daarop heeft de Svb de hoogte van de toeslag aangepast. Vanaf januari 2019 heeft de Svb, op verzoek van de bewindvoerder, alleen het vrij te laten bedrag gestort op de rekening van appellant, het overige bedrag aan ouderdomspensioen en toeslag is gestort op een boedelrekening. Met een brief van 23 december 2019 heeft de bewindvoerder de Svb laten weten dat vanaf december 2019 op appellant niet langer de schuldsanering van toepassing is en dat het gehele bedrag aan ouderdomspensioen weer aan appellant overgemaakt kan worden.
1.3.
Begin 2020 heeft de Svb een onderzoek gedaan naar het inkomen van de partner van appellant vanaf 2017. Hieruit bleek dat dit hoger was dan bij de Svb bekend was. Dit onderzoek heeft geleid tot een tweetal besluiten van 31 augustus 2020, waarbij de Svb de aan appellant toegekende toeslag met terugwerkende kracht heeft herzien over de periode maart 2017 tot en met juli 2020 en het teveel betaalde van € 8.018,14 bruto van hem heeft teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met besluiten van 22 oktober 2020 (bestreden besluit 1) en 2 februari 2021 (bestreden besluit 2) bij de herziening en terugvordering gebleven. Appellant heeft vervolgens tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen voor zover de Svb heeft afgezien van een matiging en bepaald dat de herzieningsperiode wordt gematigd op een wijze die leidt tot een terugvordering van € 4.009,07 bruto. De rechtbank heeft verder bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht tot herziening en terugvordering van de toeslag is overgegaan. Het had appellant duidelijk kunnen zijn dat hij teveel toeslag ontving. Maar toetsend aan het beleid van de Svb in de situatie van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, is de rechtbank van oordeel dat de Svb niet met volledig terugwerkende kracht had mogen herzien. Beide partijen valt een verwijt te maken bij het ontstaan van deze situatie. Appellant heeft niet aantoonbaar tijdig doorgegeven dat zijn partner meer verdiende dan waar de Svb vanuit is gegaan, terwijl de Svb niet tijdig heeft onderzocht wat het inkomen van de partner was in de periode in geding. Zoals de Svb ter zitting zelf heeft voorgesteld, heeft de rechtbank bepaald dat de Svb gedeeltelijk van de herziening dient af te zien zodanig dat de terugvordering beperkt blijft tot een bedrag van € 4.009,07 bruto.
Het standpunt van appellant in hoger beroep
3.1.
Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de AOW op grond waarvan de Svb had moeten afzien van het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de toeslag. Ook meent appellant dat van de terugvordering had moeten worden afgezien omdat hij aan al zijn verplichtingen heeft voldaan en niet heeft kunnen onderkennen dat de toeslag ten onrechte werd verleend. Dit vooral omdat, vanwege de op hem van toepassing zijnde schuldsanering, vanuit de Svb niets rechtstreeks aan appellant is meegedeeld en hij in deze periode niet zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële administratie. Tot slot stelt hij dat de Svb hem heeft gemeld, in een brief van 7 maart 2017, dat hij een wijziging in het inkomen van hemzelf of zijn partner niet hoefde te melden, omdat die gegevens door de Svb van de belastingdienst werden ontvangen.
Het standpunt van de Svb in hoger beroep
3.2.
De Svb verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens de Svb heeft appellant kunnen begrijpen dat er teveel toeslag werd uitbetaald. Over het feit dat de hoogte van de toeslag mede afhangt van het inkomen van de partner is eerder contact geweest tussen appellant en de Svb. Het inkomen van zijn partner is bovendien sinds juli 2017 structureel hoger geworden. Dat op appellant de wettelijke schuldsanering van toepassing was, wil niet zeggen dat op hem niet de inlichtingenplicht van toepassing was. Maar omdat de Svb niet tijdig heeft gereageerd toen de inkomensgegevens van de partner van appellant bekend werden, is de Svb van mening dat de herziening en terugvordering tot de helft beperkt dient te worden.

Het oordeel van de Raad

Afbakening geschil
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de mate van herziening beperkt dient te worden zodanig dat een terugvordering van € 4.009,07 volgt of dat de terugwerkende kracht van de herziening en daarmee het terugvorderingsbedrag nog verder beperkt moeten worden, zoals appellant heeft betoogd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant te veel toeslag heeft ontvangen. Indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, is de Svb gehouden het relevante besluit te herzien of in te trekken. Dat staat in artikel 17a, eerste lid, van de AOW. Volgens de wetgeschiedenis is het uitgangspunt dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. De Svb heeft beleid geformuleerd voor het terugkomen op besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht over gaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.3.2.
Het deel van beleidsregel SB1078 waarin artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd genoemd, is sinds 7 september 2016 niet meer expliciet verwoord in deze beleidsregel. De Svb heeft echter wel als vaste gedragslijn dat wordt getoetst aan de criteria van daarvoor, wat ook geldt met betrekking tot de besluitvorming in geding. In het beleid dat tot 7 september gold, stond in aanvulling op het voorgaande:
“Voorts ziet de SVB met toepassing van artikel 3:4 van de Awb geheel of gedeeltelijk van herziening af als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijke onredelijkheid hecht de SVB belang aan:
- de mate waarin aan de belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt;
- de mate waarin aan de SVB een verwijt kan worden gemaakt; en
- de mate waarin herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijkse leven van de belanghebbende.
Als de SVB op grond van deze factoren van oordeel is dat volledige herziening kennelijk onredelijk is, wordt de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking gematigd.”
Dit beleid is niet op bedenkingen van de Raad gestuit. [1]
4.3.3.
Met ingang van 27 mei 2021 is de beleidsregel overigens aangepast en wordt in het kader van de dringende reden – en niet meer op grond van artikel 3:4 van de Awb – de mate van verwijtbaarheid van betrokkene en de Svb gewogen. De Svb ziet wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht onevenredig is, aldus de beleidsregel sindsdien. [2]
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant een verwijt kan worden gemaakt dat aan hem door de Svb te lang een toeslag is uitgekeerd en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. Dit geldt ook voor het oordeel van de rechtbank dat de Svb het verwijt treft, zoals ter zitting door de Svb erkend, niet eerder het recht op en de hoogte van de toeslag juist te hebben vastgesteld aan de hand van gegevens van de belastingdienst of bij appellant ingewonnen informatie. De Raad komt echter tot een andere weging van de verwijtbaarheid over en weer dan de rechtbank.
4.5.
Ter zitting is door de Svb toegelicht dat de hoogte van de inkomsten van de partner van appellant normaal gesproken rechtstreeks, met mogelijk een paar maanden vertraging, van de belastingdienst wordt ontvangen. In de situatie van appellant heeft de Svb deze automatische ontvangst van de inkomsten in het systeem echter uitgezet. Volgens de Svb is dit gedaan omdat de inkomsten van de partner wisselden en het daarom handiger was deze inkomsten jaarlijks te verrekenen. Het uitgezet laten van deze automatische ontvangst heeft bijna drie jaar geduurd en in deze periode heeft de Svb geen informatie over de inkomsten van de partner opgevraagd, noch bij de belastingdienst, noch bij appellant. Hierdoor is het bedrag van de terugvordering onnodig hoog opgelopen. Hoewel ook appellant een verwijt te maken valt in het ontstaan van deze terugvordering, is het verwijt aan de Svb in deze zaak ernstiger. Gezien het beleid van de Svb over dit onderwerp is de Raad van oordeel dat de herziening van de toeslag zo gematigd moet worden dat het bedrag van de terugvordering nog 25% van het oorspronkelijk terug te vorderen bedrag bedraagt.
4.6.
Van overige dringende redenen om geheel van de herziening en terugvordering af te zien, is de Raad niet gebleken. Hoewel de Raad begrijpt dat het voor appellant moeilijk is om na een periode van schuldsanering opnieuw met een terugvordering, en dus met minder inkomsten, geconfronteerd te worden, wil dit niet zeggen dat om die reden van herziening afgezien moet worden. De door appellant aangevoerde argumenten duiden niet op dringende redenen op grond waarvan de Svb de herziening meer zou moeten matigen dan hiervoor onder 4.3 is weergegeven. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de herziening zodanig beperkt wordt dat de terugvordering € 4.009,07 bedraagt. De Raad zal bepalen dat de terugwerkende kracht van de herziening nog verder wordt gematigd en wel zo dat het bedrag dat in als gevolg van de herziening wordt teruggevorderd, € 2.004,54 bruto bedraagt. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Appellant krijgt een vergoeding van de Svb voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de herzieningsperiode wordt gematigd en wel zo het bedrag dat in het kader van de herziening wordt teruggevorderd, is teruggebracht tot een bedrag van € 4.009,07 bruto;
  • bepaalt dat de terugwerkende kracht van de herziening wordt gematigd en wel zo dat het bedrag dat als gevolg van de herziening wordt teruggevorderd, € 2.004,54 bruto bedraagt;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en Y. Sneevliet en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

AOW

Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Beleidsregels Svb

SB1114houdt, in het kort, het volgende in:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, is de SVB bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Het gebruik van deze bevoegdheid komt slechts aan de orde voor zover de SVB niet reeds in verband met deze zelfde dringende redenen geheel of gedeeltelijk heeft afgezien van intrekking van de uitkering dan wel voorziening, of herziening daarvan ten nadele van de belanghebbende (zie voor het gebruik van deze laatste bevoegdheid SB1078 over verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden). Voor zover de SVB de uitkering dan wel voorziening niet heeft herzien of ingetrokken, kan immers het bedrag dat in overeenstemming met de toekenningsbeschikking ten onrechte werd betaald reeds om die reden niet worden teruggevorderd.
SB1078(versie 10/12)
De SVB gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. (…)
Is het niet tijdig herzien van de uitkering een gevolg van een fout van de SVB, maar heeft de betrokkene deze fout kunnen onderkennen, dan vindt herziening of intrekking in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht.

Voetnoten

2.Beleidsregel SB1078, versie 11/12.