In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant. Appellant, geboren in 1952, ontving vanaf 1 juli 2018 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwde pensioengerechtigden. Na melding van zijn huwelijk in 2017, heeft de Svb het pensioen herzien naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde, wat resulteerde in een terugvordering van € 4.692,64. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde deze ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet redelijkerwijs kon weten dat hij zijn huwelijk moest doorgeven aan de Svb, aangezien de aanvraagformulieren hier niet naar vroegen. De Raad oordeelt dat de herziening van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is, omdat appellant niet in staat was om te begrijpen dat hij te veel AOW-pensioen ontving. De Raad heeft de Svb opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij de herziening moet worden beperkt. Tevens is de ingangsdatum van de AIO-aanvulling vastgesteld op 1 oktober 2019, in overeenstemming met het beleid van de Svb. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 7.590,- bedragen.