In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 22 november 2021. Appellante, die eerder een uitkering ontving na een ziekmelding op 24 juli 2020, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij met haar medische beperkingen in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms. De Raad concludeert dat appellante geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat haar medische situatie op de datum in geding niet is verslechterd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad wijst erop dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen en dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen kan onderbouwen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellante per 22 november 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.