In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen aan appellant, die een korting van 30% kreeg vanwege 15 niet-verzekerde jaren. Appellant, geboren in 1954 en met de Nederlandse nationaliteit, heeft van 1 februari 1971 tot 24 november 2005 in Nederland gewoond, maar stond vanaf 25 november 2005 ingeschreven in Duitsland. Hij heeft in september 2020 een ouderdomspensioen aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft hem niet verzekerd geacht voor de AOW omdat hij niet in Nederland woonde. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij in de periode van 23 april 2016 tot 9 augustus 2019 in Nederland woonde. De Svb en de rechtbank hebben terecht geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij niet in Nederland woonde of werkte. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder getuigenverklaringen en bewijsstukken, niet overtuigend genoeg geacht om aan te tonen dat hij zijn woonplaats in Nederland had. De Raad heeft geconcludeerd dat de Nederlandse wetgeving niet van toepassing was en dat de korting op het ouderdomspensioen in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.