In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, een stichting die beschermd wonen aanbiedt, was geen belanghebbende bij de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Meppel, die gericht waren aan (voormalige) budgethouders. De Raad oordeelde dat de appellante alleen indirect betrokken was via haar contractuele relatie met de budgethouders en daarom niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en het bezwaar van appellante tegen de besluiten niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft de appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ongeveer 15 maanden was overschreden en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de appellante. Tevens kreeg de appellante proceskosten vergoed tot een bedrag van € 3.500,- en het betaalde griffierecht van in totaal € 886,-. De uitspraak benadrukt het belang van het rechtstreeks belang bij besluiten in bestuursrechtelijke procedures.