In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten door betrokkene, die haar dochter in een pleeggezin wilde bezoeken. De Raad oordeelt dat de reiskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat de bijstandsnorm toereikend is om in enige mate reiskosten te dekken. Betrokkene had op 25 maart 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten vanaf 2017, maar het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Limburg heeft in twee uitspraken geoordeeld dat de aanvraag voor de reiskosten in de eerste twee periodes terecht was afgewezen, maar dat het college zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de reiskosten na het bestreden besluit niet bestonden. De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de aangevallen uitspraken vernietigd. De Raad concludeert dat de kosten voor de reiskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de omvang van de kosten werd geconfronteerd met kosten die niet door de bijstandsnorm worden gedekt. De Raad heeft de zaak niet terugverwezen naar de rechtbank, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.