ECLI:NL:CRVB:2024:72
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank en de beoordeling van onderhoudsbijdragen door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de intrekking van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor drie kinderen van belanghebbende, die niet tot zijn huishouden behoren. De Raad oordeelt dat de Svb terecht het recht op kinderbijslag heeft ingetrokken voor [kind 1] over het derde kwartaal van 2019 tot en met het eerste kwartaal van 2021 en voor [kind 2] en [kind 3] vanaf het tweede kwartaal van 2020 tot en met het eerste kwartaal van 2021. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat hij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden over de in geding zijnde kwartalen. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de kinderen op de peildata uit huis geplaatst waren, waardoor zij niet tot het huishouden van belanghebbende behoorden. De Raad concludeert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de onderhoudseis zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De bewindvoerder van belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat er voldoende bewijs is geleverd voor de onderhoudsbijdrage, maar de Raad oordeelt dat de Svb geen dringende redenen had om van de intrekking van de kinderbijslag af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de intrekking van de kinderbijslag blijft in stand. Tevens wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend aan de bewindvoerder, omdat het hoger beroep niet slaagt.