ECLI:NL:CRVB:2024:657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/3563 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere beslissing inzake Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit dat de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering afwees. Appellante had in 2018 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen omdat er geen medische informatie beschikbaar was over haar belastbaarheid op haar achttiende verjaardag. In 2021 diende appellante opnieuw een verzoek in om terug te komen van deze beslissing, maar het Uwv weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze beslissing rechtvaardigden. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld, waarbij zij nieuwe medische informatie aanvoerde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen proceskosten vergoed en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3563 WAJONG
Datum uitspraak: 3 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2022, 22/770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 28 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 23 november 2018. Het besluit van 23 november 2018 betrof de weigering van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft tegen het besluit van 28 juli 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 1 februari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Peelen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 februari 2024 heeft mr. Peelen zich aan de procedure onttrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 februari 2024. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Zij stelt dat sprake is van een novum. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluitvorming over haar aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1959, heeft met een door het Uwv op 22 augustus 2018 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’, een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de belastbaarheid van appellante op haar achttiende levensjaar omdat er geen medische informatie voorhanden is die het functioneren van appellante op haar 18e verjaardag weergeeft. Het Uwv heeft bij besluit van 23 november 2018 de aanvraag van appellante afgewezen, omdat het functioneren op het achttiende levensjaar niet geobjectiveerd kan worden.
1.2.
Op 14 september 2020 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 november 2018 en heeft dit verzoek bij besluit van 9 november 2020 afgewezen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3.
Op 24 juni 2021 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft ook deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 november 2018. Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van het besluit van 23 november 2018.
1.4.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de ingebrachte medische informatie geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden bevat.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden zijn die maken dat zou moeten worden teruggekomen van het besluit van 23 november 2018. Het Uwv heeft afdoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de verklaring van de huisarts van 21 juni 2021 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevat die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellante op haar achttiende en de vijf jaar daarna. Dat vele jaren na het bereiken van de achttienjarige leeftijd wordt gemeld dat appellante vanaf haar vijftiende jaar astmaklachten had, berust niet op objectieve gegevens uit die tijd. Ook valt aan de hand van deze informatie niet vast te stellen wat destijds de invloed van die klachten op de belastbaarheid van appellante was. Dat de belastbaarheid van appellante op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna niet kan worden vastgesteld, is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellante komt. In wat appellante heeft aangevoerd wordt ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep informatie van de huisarts van 13 oktober 2022 overgelegd. Zij heeft aangevoerd dat daaruit blijkt dat zij op haar achttiende en de jaren daarna astma had die zo ernstig was dat zij daardoor niet kon werken. Zij heeft hierdoor haar mavo niet kunnen afronden en niet zelf voor haar kinderen kunnen zorgen. Met deze informatie is sprake van nieuwe medisch objectiveerbare feiten. Omdat de klachten alleen maar zijn verergerd, is objectief vast te stellen dat de belastbaarheid van appellante op haar achttiende nihil was.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de weigering om haar een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 7 december 2017 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1]
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De brief van de huisarts van
13 oktober 2022 bevat geen informatie die niet ook al in 2018 bij de beoordeling is betrokken. De brief van de gemeente Rotterdam van 11 januari 2023 zegt niets over de medische situatie en de belastbaarheid van appellante in de periode die van belang is voor de Wajong.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden en geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) R. Jansen

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.