ECLI:NL:CRVB:2024:638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
20/536 WIA-R
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van proceskosten in hoger beroep WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over de rectificatie van een eerdere uitspraak van 13 september 2023, waarin een onjuist bedrag aan proceskosten was vermeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had verzocht om rectificatie, omdat het eerder vastgestelde bedrag van € 6.090,75 niet correct was. Het Uwv stelde dat het juiste bedrag € 4.182,75 moest zijn, en dat er mogelijk een fout was gemaakt door het bedrag van € 1.905,75 voor een deskundigenrapport tweemaal mee te tellen.

De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de rectificatie kenbaar te maken. Appellant gaf aan dat de proceskosten volgens hem in totaal € 5.672,25 bedroegen, met een verdeling van de kosten tussen het Uwv en de Staat der Nederlanden. Na verschillende correspondenties en toelichtingen heeft de Raad besloten om de uitspraak te rectificeren. De Raad heeft de proceskosten vastgesteld op € 5.463,-, waarbij het Uwv en de Staat ieder een deel van de kosten voor hun rekening moeten nemen.

De uiteindelijke beslissing van de Raad houdt in dat de eerdere uitspraak wordt bevestigd voor zover deze is aangevochten, en dat het Uwv en de Staat der Nederlanden worden veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan appellant. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

20.536 WIA-R

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 13 september 2023, 20/536 WIA
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 27 maart 2024
PROCESVERLOOP
Bij brief van 9 oktober 2023 heeft het Uwv de Raad verzocht de uitspraak van 13 september 2023 (20/536 WIA) te rectificeren omdat daarin een onjuist bedrag aan proceskosten is vermeld. In de uitspraak is opgenomen dat een bedrag van in totaal € 6.090,75 moet worden betaald. Volgens het Uwv dient dit een bedrag van € 4.182,75 te zijn. Mogelijk heeft de Raad het bedrag van € 1.905,75 aan kosten voor het door appellant ingebrachte deskundigenrapport tweemaal meegenomen in de proceskostenveroordeling.
De Raad heeft aan partijen het voornemen kenbaar gemaakt de uitspraak te rectificeren. Appellant is in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de rectificatie van de uitspraak.
Appellant heeft bij brief van 20 november 2023 gereageerd en meegedeeld dat volgens hem de proceskosten een bedrag van in totaal € 5.672,25 omvatten, waarvan een bedrag van € 5.463,- door het Uwv dient te worden voldaan en een bedrag van € 209,25 door de Staat der Nederlanden. Appellant is het eens met het Uwv en de Raad dat de uitspraak een kennelijke fout bevat, maar in zijn optiek dienen de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden vastgesteld op € 3.348,- en aan kosten voor het door appellant ingebrachte deskundigenrapport een bedrag van € 1.905,75. De proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedragen volgens appellant € 418,50 (1 punt met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 837,-), door het Uwv en de Staat ieder voor de helft te voldoen.
De Raad heeft partijen bij brief van 13 december 2023 de voorgenomen tekst voor de rectificatie meegedeeld en partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Het Uwv heeft bij brief van 27 december 2023 opgemerkt dat de Raad de kosten van rechtsbijstand begroot op € 3.348,-, zijnde 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 6 juni 2022, tweemaal 0,5 punt voor het geven van een zienswijze en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 26 mei 2023, maar dat volgens het Uwv slechts éénmaal een zienswijze is ingediend door appellant. De Raad heeft bij brief van 2 februari 2024 de berekening van de hoogte van de kosten van rechtsbijstand nader toegelicht. De Raad acht het redelijk om, naast de zienswijze van appellant van 26 mei 2023, ook een half punt toe te kennen voor de eerdere brief van appellant van 25 maart 2022. De Raad heeft appellant (nogmaals) in de gelegenheid gesteld te reageren.
Appellant heeft bij brief van 21 februari 2024 meegedeeld akkoord te zijn met het voornemen van de Raad om de uitspraak te verbeteren overeenkomstig het schrijven van de Raad van 13 december 2023.

OVERWEGINGEN

De Raad ziet in de brief van het Uwv van 27 december 2023 geen aanleiding de voorgenomen tekst voor de rectificatie, zoals verwoord in de brief van 13 december 2023, aan te passen en wijzigt onderdeel 5 en het dictum van de uitspraak van 13 september 2023 (20/536 WIA) aldus dat deze onderdelen luiden als volgt:
Proceskosten
5.1.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 3.348,- aan kosten van rechtsbijstand (1 punt hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 6 juni 2022, tweemaal 0,5 punt voor het geven van een zienswijze en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 24 augustus 2023: totaal 4 punten, met een waarde per punt van € 837,-). Voorts wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de door appellant geraadpleegde deskundigen van het Expertise-instituut in hoger beroep ten bedrage van € 1.905,75. Het totale bedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in hoger beroep bedraagt dan € 5.253,75.
5.2.
Er bestaat tevens aanleiding om de Staat en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (0,5 punt met een waarde per punt van € 837,-) voor het indienen van het verzoek, door de Staat en het Uwv elk voor de helft te betalen, dus ieder € 209,25. Het totale bedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende door het Uwv te betalen proceskosten bedraagt hiermee € 5.463,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag
van € 91,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan
appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 909,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 5.463,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Justitie en Veiligheid) in de
proceskosten van appellant tot een bedrag van € 209,25;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,-
vergoedt.
Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep rectificeert zijn uitspraak van 13 september 2023 als in de overwegingen is weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.D.F. de Moor