ECLI:NL:CRVB:2024:634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
22/1453 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die lijdt aan myalgische encefalomyelitis en fybromyalgie, heeft aanvankelijk 300 minuten per week aan ondersteuning ontvangen, maar het college heeft dit later verlaagd naar 185 minuten per week. Na bezwaar is de ondersteuning verhoogd tot 286 minuten per week, met een extra toekenning van 30 minuten voor huishoudelijke hulp. Appellante is van mening dat zij recht heeft op meer ondersteuning (60 minuten extra) vanwege haar beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Tracey, en het college werd vertegenwoordigd door M. Tanahatoe. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad bevestigt dat de toekenning van 30 minuten extra ondersteuning adequaat is, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie meer ondersteuning rechtvaardigt dan is toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/1453 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2022, 21/2422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het college bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning veel extra inzet (60 minuten) of enige extra inzet (30 minuten) moest toekennen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het standpunt van het college, dat toekenning van 30 minuten enige extra ondersteuning voldoende is, gelet op de situatie van appellante juist is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld en een nader stuk overgelegd. Het college heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2024, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tracey. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Tanahatoe.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1971, is bekend met myalgische encefalomyelitis en fybromyalgie en ondervindt daardoor beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. Het college heeft bij besluit van 24 mei 2019 aan appellante voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2020 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verstrekt, voor 300 minuten per week in de vorm van zorg in natura. Appellante heeft bij het college een aanvraag voor verlenging van deze maatwerkvoorziening ingediend.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp voor 185 minuten per week verstrekt in de vorm van zorg in natura. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2020 gedeeltelijk herroepen en de omvang van de aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verhoogd tot 286 minuten per week. Uit het advies van Argonaut van 24 februari 2021 blijkt dat appellante niet in staat is regie te voeren over het gehele huishouden. Een externe overname van zowel zware als lichte huishoudelijke taken is daarbij geadviseerd. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat ten opzichte van de standaardsituatie enige extra inzet van huishoudelijke hulp nodig is. Dit leidt tot 30 minuten extra hulp per week. Ook moet er extra hulp per week worden toegekend voor het schoonmaken van een extra niet in gebruik zijnde slaapkamer (5 minuten) en voor het strijken (20 minuten) van wasgoed.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de vraag of appellante door het verstrekken van de maatwerkvoorziening van 286 minuten per week voldoende wordt ondersteund in participatie en zelfredzaamheid, bevestigend beantwoord. Het college heeft in ruime mate rekening gehouden met de duurzame beperkingen van appellante. Daarbij komt dat appellante voor regievoering is gecompenseerd. Voor deze compensatie was geen noodzaak omdat de regie van appellante geheel was overgenomen. Ook is rekening gehouden met de medische noodzaak om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren, zoals de extra wasverzorging en het strijken van wasgoed. Het college heeft daarnaast ook andere beïnvloedingsfactoren meegewogen, zoals de aanwezigheid van een huisdier, de omvang van de woning, het type woning en de woonsituatie van appellante (éénpersoonshuishouden). Ten opzichte van een standaardsituatie is voldoende aannemelijk geworden dat bij appellante sprake is van een situatie waarin enige extra inzet van de huishoudelijke hulp (30 minuten) nodig of gewenst is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij nog een half uur extra (veel extra inzet) bij het huishouden moet krijgen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank, zij heeft daartoe aangevoerd dat haar beperkingen veel extra inzet in het huishouden (60 minuten per week) in plaats van enige extra inzet (30 minuten per week) rechtvaardigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de klachten van appellante vragen om veel extra inzet of enige extra inzet aan huishoudelijke ondersteuning, als bedoeld in de bijlage bij de Beleidsregels Wmo 2021 gemeente Leeuwarden. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft in grote lijnen de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daar voegt de Raad aan toe dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen of belemmeringen leiden tot een zodanige vervuiling van de woning dat dit een extra inzet van meer dan 30 minuten per week vergt.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I. van der Hout