ECLI:NL:CRVB:2024:616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
23/1801 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht aan appellant per 1 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere bezwaren herhaald, waarbij hij stelt dat er sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Hij is in de primaire fase en de bezwaarfase niet door een verzekeringsarts van het Uwv gezien, wat volgens hem noodzakelijk was gezien de aard van zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact niet nodig was en dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het Uwv wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de gebreken in het eerdere besluit moeten worden hersteld. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.500,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 186,- vergoeden.

Uitspraak

23/1801 WIA
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2023, 22/640 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 1 maart 2021 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In hoger beroep heeft
appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde grond herhaald, dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek omdat hij in de primaire fase noch in de bezwaarfase door een verzekeringsarts van het Uwv is gezien. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat een fysiek spreekuurcontact alsnog moet plaatsvinden.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah en zijn zoon [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker facilitair voor 36,78 uur per week. Op 18 februari 2019 en later per 4 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met hoofdpijn, MDL-klachten, prostaatklachten, jeuk en mentale klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn/het laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 maart 2021 geweigerd appellant met ingang van 1 maart 2021 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 3 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft onder verwijzing naar uitspraken van de Raad van 18 januari 2023 [1] overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [2] , kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht, dat de primaire beoordeling door een verzekeringsarts is gedaan, er informatie van de behandelende sector in ruime mate aanwezig is en de aard van de klachten geen aanvullend medisch onderzoek nodig maken waardoor er geen fysiek contact heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 december 2021 vermeld dat de gemachtigde van appellant tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat appellant het jammer vindt dat hij niet persoonlijk beoordeeld is. Dat stond echter niet in het bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar gemotiveerd dat bij de opgestelde belastbaarheid in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezige pathologie en de hieruit voortvloeiende beperkingen in normaal functioneren. De rechtbank heeft overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat informatie van de behandelende sector bij de beoordeling is betrokken. Er is rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant, waarvoor in de FML beperkingen zijn gesteld. Tevens is rekening gehouden met de medicatie en behandelingen die appellant voor zijn psychische klachten heeft ondergaan en de aangegeven complexe problematiek, waaronder belaste voorgeschiedenis, systeemproblematiek, al langer bestaande werk gerelateerde problematiek en somberheid met doodsgedachten, waarvoor appellant is doorverwezen voor behandeling en herbeoordeling van de medicatie. De rechtbank heeft ook geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek omdat hij in de primaire fase noch in de bezwaarfase is gezien en onderzocht door een verzekeringsarts. Appellant meent dat gezien de aard van zijn klachten juist aanvullend medisch onderzoek nodig was geweest door de verzekeringsarts. Appellant heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij zijn nek niet goed kan draaien en dat hij bij het opstaan duizelig wordt. De verzekeringsarts is de aangewezen persoon om te beoordelen of appellant nu hij bij het opstaan en zitten en tijdens het staan duizelig wordt, alsnog in staat dient te worden geacht om de voor hem geschikt bevonden functies uit te oefenen. Daarnaast had appellant last van zijn rug wegens spastische darmen. De spastische darmen hebben een uitwerking richting de rug van appellant. Ook dit had tijdens een spreekuurcontact zorgvuldig en adequaat in kaart kunnen worden gebracht, zodat de arbeidsdeskundige vervolgens hiermee rekening kan houden in zijn onderzoek. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv in de FML ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen op de punten vasthouden en verdelen van de aandacht en herinneren. Hij acht zich ook meer beperkt op het gebied van het omgaan met conflicten en samenwerken en het maken van hoofdbewegingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
In de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak vermelde uitspraak van de Raad van 18 januari 2023 heeft de Raad geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. In de primaire fase heeft de verzekeringsarts appellant gesproken op een telefonisch spreekuur en in de bezwaarfase heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 december 2021 toegelicht waarom zij een fysiek spreekuur niet van toegevoegde waarde heeft geacht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vond appellant het jammer dat hij niet persoonlijk is beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij geconstateerd dat niet in het bezwaarschrift is aangevoerd dat appellant ten onrechte niet persoonlijk is beoordeeld. De arts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de primaire beoordeling door een verzekeringsarts is gedaan, er informatie van de behandelende sector in ruime mate aanwezig is en de aard van de klachten geen aanvullend medisch onderzoek nodig maakten.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee niet voldoende gemotiveerd dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Uit het verslag van de telefonische hoorzitting blijkt dat appellant heeft aangevoerd dat er geen beeld gevormd kan worden omdat hij niet in persoon is beoordeeld. Dat de aard van de klachten geen aanvullend medisch onderzoek nodig maken, volgt niet uit wat appellant in bezwaar naar voren heeft gebracht. Appellant heeft onder meer melding gemaakt van spastische darmen, hoofdpijn en evenwichtsproblemen. Daarbij was hij ook onder behandeling voor psychische klachten. Appellant heeft gesteld dat niet alle klachten voldoende zijn betrokken bij de beoordeling en heeft daarbij onder meer gewezen op de onderlinge samenhang tussen de verschillende klachten en de versterkende effecten daarvan. De vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 januari 2023, dat in de FML, ook zonder lichamelijk onderzoek, reeds rekening is gehouden met de ervaren klachten, werd niet door appellant gedeeld. Gelet op de aard van de klachten en wat appellant hierover in bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een fysiek spreekuurcontact niet achterwege kunnen laten. Daarbij wordt er nog op gewezen dat de opstelling van het Uwv in een geval als het onderhavige betekent dat een medische beoordeling plaatsvindt zonder dat de betrokkene op enig moment in de procedure door een verzekeringsarts is gezien. In lijn met de hiervoor vermelde uitspraken wordt daarom geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Omdat het onderzoek onzorgvuldig is, zal een fysiek spreekuurcontact alsnog moeten plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
6. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv wordt opgedragen de gebreken in het bestreden besluit binnen 8 weken na dagtekening van deze uitspraak te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
7. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, en na de ter zitting gebleken instemming met deze mogelijkheid, zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb worden bepaald dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep open staat.
8. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan deze zaak een gemiddeld gewicht toegekend en is de waarde per punt € 875,-. De proceskosten worden vervolgens begroot op
€ 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 3.500,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar van 3 januari 2022;
- draagt het Uwv op om binnen 8 weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Korver