In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht aan appellant per 1 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere bezwaren herhaald, waarbij hij stelt dat er sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Hij is in de primaire fase en de bezwaarfase niet door een verzekeringsarts van het Uwv gezien, wat volgens hem noodzakelijk was gezien de aard van zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact niet nodig was en dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het Uwv wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de gebreken in het eerdere besluit moeten worden hersteld. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.500,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 186,- vergoeden.