ECLI:NL:CRVB:2024:587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen in verband met niet verzekerde jaren
In deze zaak gaat het om de korting op het AOW-pensioen van appellant in verband met niet verzekerde jaren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de korting van 82% op het AOW-pensioen moet worden toegepast, zoals eerder vastgesteld door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in andere tijdvakken verzekerd was voor de AOW dan de Svb heeft vastgesteld. Het hoger beroep van appellant is niet geslaagd, en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.
De procedure begon toen appellant op 9 februari 2021 een AOW-pensioen aanvroeg, waarbij hij aangaf van 1989 tot 2011 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt. De Svb kende hem een AOW-pensioen toe, maar paste een korting toe van 90% vanwege 45 niet verzekerde jaren. Na bezwaar van appellant werd deze korting aangepast naar 80%, maar later weer verhoogd naar 82% na nieuw onderzoek door de Svb. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en oordeelde dat de korting op het AOW-pensioen terecht was vastgesteld op 80%.
Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in. Hij voerde aan dat hij legaal had gewerkt en dat zijn werkgevers alle heffingen hadden afgedragen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in andere tijdvakken verzekerd was. De Svb had terecht de verblijfsaantekeningen van appellant terzijde gelegd, en de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de korting van 80% op het AOW-pensioen in stand blijft.