ECLI:NL:CRVB:2024:587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/855 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen in verband met niet verzekerde jaren

In deze zaak gaat het om de korting op het AOW-pensioen van appellant in verband met niet verzekerde jaren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de korting van 82% op het AOW-pensioen moet worden toegepast, zoals eerder vastgesteld door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in andere tijdvakken verzekerd was voor de AOW dan de Svb heeft vastgesteld. Het hoger beroep van appellant is niet geslaagd, en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.

De procedure begon toen appellant op 9 februari 2021 een AOW-pensioen aanvroeg, waarbij hij aangaf van 1989 tot 2011 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt. De Svb kende hem een AOW-pensioen toe, maar paste een korting toe van 90% vanwege 45 niet verzekerde jaren. Na bezwaar van appellant werd deze korting aangepast naar 80%, maar later weer verhoogd naar 82% na nieuw onderzoek door de Svb. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en oordeelde dat de korting op het AOW-pensioen terecht was vastgesteld op 80%.

Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in. Hij voerde aan dat hij legaal had gewerkt en dat zijn werkgevers alle heffingen hadden afgedragen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in andere tijdvakken verzekerd was. De Svb had terecht de verblijfsaantekeningen van appellant terzijde gelegd, en de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de korting van 80% op het AOW-pensioen in stand blijft.

Uitspraak

23/855 AOW
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2023, 22/1589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de korting op het AOW-pensioen van appellant in verband met niet verzekerde jaren. De Raad is het met de rechtbank eens dat een korting van 82% op het AOW-pensioen moet worden toegepast. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 9 februari 2021 een AOW [1] -pensioen aangevraagd. In het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij van 1989 tot 2011 in Nederland heeft gewoond en in die periode via verschillende uitzendbureaus heeft gewerkt.
1.2.
De Svb heeft met een besluit van 7 juli 2021 aan appellant met ingang van 1 november 2021 een AOW-pensioen toegekend. Op het AOW-pensioen is een korting toegepast van 90% vanwege (afgerond) 45 niet verzekerde jaren.
1.3.
Met een besluit van 17 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juli 2021 gegrond verklaard. Daarbij is de korting op het AOW-pensioen gewijzigd naar 80% vanwege (afgerond) 40 niet-verzekerde jaren. Appellant is verzekerd geacht van 15 april 1990 tot 1 juli 1998. Door de inwerkingtreding van de Koppelingswet was appellant na 1 juli 1998 alleen verzekerd als hij rechtmatig in Nederland was of rechtmatig in Nederland werkte met een tewerkstellingsvergunning. De verzekering in Nederland kon na 1 juli 1998 alleen doorlopen als appellant vóór deze datum een verblijfsvergunning had aangevraagd. Appellant heeft deze aanvraag pas op 12 januari 1999 gedaan en heeft tot nu toe geen verblijfsvergunning gekregen. De Svb gaat er op grond van de verblijfsaantekeningen in het paspoort van appellant vanuit dat hij rechtmatig in Nederland heeft gewerkt en dus verzekerd was in de perioden van 9 september 1999 tot 9 maart 2000, 20 maart 2000 tot 20 september 2000 en van 10 januari 2003 tot 5 juli 2003.
1.4.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb nader onderzoek gedaan. Met een besluit van 6 oktober 2022 (bestreden besluit 2) heeft de Svb bestreden besluit 1 ingetrokken en de korting op het AOW-pensioen van appellant vanaf oktober 2022 vastgesteld op 82%. Appellant wordt niet verzekerd geacht over de tijdvakken 1 november 1971 tot en met 14 april 1990 en 1 juli 1998 tot en met 31 oktober 2021. De Svb legt daaraan ten grondslag dat de verblijfsaantekeningen die zien op de periode na 1 juli 1998 niet langer worden meegenomen voor de bepaling of appellant in die periode verzekerd moet worden geacht. Gebleken is dat appellant op de kopieën wijzigingen heeft aangebracht. Ook was het niet mogelijk om het originele brondocument te laten zien, omdat appellant het originele paspoort niet meer heeft. Appellant is ook niet met de kopieën bij Bureau Sociale Zaken te Rabat langsgegaan, omdat dat te ver zou zijn. De Svb kan daarom niet vaststellen wat er precies in het paspoort staat en hoe dit is aangepast.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellant geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1, omdat het besluit door de Svb is ingetrokken.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard voor zover het de korting op het AOW-pensioen van appellant betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de korting wegens niet verzekerde jaren vast te stellen op 80%, omdat appellant anders zou worden benadeeld ten opzichte van bestreden besluit 1. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Svb het griffiegeld en de proceskosten van appellant moet vergoeden. De rechtbank overweegt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten de jaren die de IND [2] heeft opgegeven, verzekerd was vanwege rechtmatig in Nederland gewerkte jaren. De in beroep aan de Svb overgelegde kopieën van het paspoort van appellant vermelden op een van de verblijfsstickers een andere geldigheidsdatum dan die vermeld staat op de eerder door hem overgelegde kopieën van dezelfde sticker. Gevraagd naar de reden hiervan is aangegeven dat de schoonzoon van appellant de afgiftedatum van de verblijfssticker met potlood overgeschreven heeft, maar daarbij een vergissing heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht het standpunt heeft ingenomen dat de door appellant overgelegde stukken hierdoor niet betrouwbaar zijn en dat om die reden niet van de juistheid daarvan kan worden uitgaan. Dat appellant niet meer over het originele paspoort beschikt, komt voor zijn rekening en ontslaat hem niet van de last om de gestelde verzekerde jaren aannemelijk te maken. Appellant heeft ook niet op andere wijze aan de bewijslast voldaan.
Standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij vanaf 1989 tot en met 2004 legaal heeft gewerkt en dat de werkgevers alle heffingen hebben afgedragen. Appellant stond ingeschreven in de GBA [3] . Hij is van mening dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten de jaren die de IND heeft opgegeven verzekerd was vanwege rechtmatig in Nederland gewerkte jaren en dat van de betrouwbaarheid van de overgelegde stukken kan worden uitgegaan. Het feit dat zijn schoonzoon een wijziging heeft aangebracht, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de kopieën, omdat het slechts om een klein verschil gaat.
Standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt de aangevallen uitspraak aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft ingebracht. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd waarom zij vindt dat de Svb de verblijfsaantekeningen die appellant heeft overgelegd ter zijde mocht leggen voor de bepaling of appellant verzekerd was voor de AOW. De rechtbank heeft ook bepaald dat appellant voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in andere tijdvakken verzekerd was voor de AOW dan de Svb heeft vastgesteld. De Raad is het met de rechtbank eens en neemt deze overwegingen over.
4.2.
Ter zitting is met de Svb besproken of appellant in de periode gelegen voor 15 april 1990 nog verzekerd had moeten worden geacht op basis van de door hem overgelegde weekbrieven die zien op werkzaamheden bij uitzendbureau Tempo. De Raad zal de Svb geen opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen. Daarvoor is redengevend dat zelfs als deze weekbrieven zouden worden meegenomen, dat voor appellant niet leidt tot meer voor de AOW verzekerde jaren, en daarmee niet tot een lagere korting op zijn AOW-pensioen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit om een korting van 80% toe te passen op het AOW-pensioen van appellant in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20230, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Gemeentelijke Basisadministratie.