In deze zaak gaat het om de vraag of appellante in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige Zorg (Wlz). De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2022, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het CIZ in stand heeft gelaten, behandeld. De Raad komt tot de conclusie dat het CIZ de aanvraag van appellante op goede gronden heeft afgewezen. Appellante, geboren in 1999, heeft psychische en lichamelijke problematiek en heeft op 13 april 2021 een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wlz. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen blijvende behoefte is aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad stelt vast dat appellante in staat is om, indien nodig, zelf hulp in te roepen en dat haar zorgbehoefte voornamelijk kan worden ingevuld met planbare zorgmomenten. De Raad concludeert dat appellante niet blijvend aangewezen is op 24 uur per dag zorg in de nabijheid en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor blijft het bestreden besluit van het CIZ in stand en krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten.