ECLI:NL:CRVB:2024:579
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 18 oktober 2021 na beoordeling van geschiktheid voor andere functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 18 oktober 2021. Appellant, die als chauffeur werkte, had zich op 16 oktober 2017 ziekgemeld. Na beëindiging van zijn dienstverband ontving hij een ZW-uitkering, die per 4 januari 2019 werd stopgezet omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen in andere functies. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 11 maart 2020 en na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek concludeerde het Uwv dat hij per 18 oktober 2021 niet meer recht had op de ZW-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 7 maart 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. U. Karatas, en het Uwv door drs. J.C. van Beek. De Raad oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van de functies die bij de Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) waren geselecteerd, correct had beoordeeld op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2021. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om ten minste drie van deze functies te vervullen, wat betekende dat hij meer dan 65% arbeidsgeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De beëindiging van de ZW-uitkering per 18 oktober 2021 bleef dus in stand, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.