ECLI:NL:CRVB:2021:2050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
20/1537 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 16 oktober 2017 ziek had gemeld. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had klachten van pijn en krachtsverlies aan zijn armen en vingers, evenals psychische klachten. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 5 februari 2019, omdat appellant in staat werd geacht om functies te vervullen die medisch geschikt waren.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ondeugdelijk was. Hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat hij ernstig beperkt was in zijn dagelijks functioneren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid van appellant juist was. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1537 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 maart 2020, 19/3815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. Karatas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Voor appellant is verschenen mr. Karatas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Op 16 oktober 2017 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten en krachtsverlies aan zijn armen en vingers. Daarnaast was er sprake van psychische klachten. Het Uwv heeft appellant vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zijn er functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 4 januari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 5 februari 2019 beëindigd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is. Het is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de door appellant in de bezwaarprocedure ingediende informatie van de behandelend psychiater C. Konyais meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de FML correct is vastgesteld en dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat geen zorgvuldig onderzoek is verricht en dat de opgestelde FML ondeugdelijk is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de handklachten en de psychische klachten van appellant. Door zijn klachten en het gebruik van de medicatie is hij ernstig beperkt in zijn dagelijks functioneren. Appellant heeft er op gewezen dat hij inmiddels onder behandeling is bij een andere psychiater en dat deze arts de dosis van zijn medicatie heeft verhoogd. Appellant heeft verzocht om een deskundige in te schakelen met een beroep op het arrest Korošec.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is deels een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid van appellant. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven.
4.3.
Hier wordt aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van behandelend psychiater Konya in de heroverweging heeft betrokken en toereikend heeft gemotiveerd dat er geen discrepantie is tussen het beeld dat de verzekeringsarts van appellant had en de bevindingen van de psychiater.
4.4.
Het beroep op het arrest Korošec slaagt niet. Appellant heeft in beroep en hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen over zijn medische situatie. Deze (medische) stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het medisch oordeel van het Uwv zodat er om die reden geen aanleiding is een deskundige in te schakelen.
4.5.
Door appellant aangewezen te achten op werk zonder sterk mentaal belastende factoren wordt voldoende rekening gehouden met de aard en ernst van de psychische klachten rond de datum in geding. Aan het door appellant in hoger beroep ingebrachte medicatieoverzicht kan niet het gewicht worden toegekend dat hij wenst. Uit deze informatie valt af te leiden dat er een jaar na de datum in geding een wijziging in de voorschreven medicatie heeft plaatsgevonden. Dat biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen per 5 februari 2019. Uit het voorgaande volgt dat er ook op die grond geen aanleiding is voor het inschakelen van een deskundige.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L.K. Dagmar