ECLI:NL:CRVB:2021:2050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 16 oktober 2017 ziek had gemeld. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had klachten van pijn en krachtsverlies aan zijn armen en vingers, evenals psychische klachten. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 5 februari 2019, omdat appellant in staat werd geacht om functies te vervullen die medisch geschikt waren.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ondeugdelijk was. Hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat hij ernstig beperkt was in zijn dagelijks functioneren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid van appellant juist was. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.