ECLI:NL:CRVB:2024:550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant had eerder, op 4 december 2007, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, diende appellant op 26 juni 2020 opnieuw een aanvraag in, waarbij hij aangaf dat hij naast zijn visuele beperkingen ook autisme had. Het Uwv concludeerde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere beoordeling te herzien.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beoordeling in 2007 niet onjuist was en dat de nieuwe informatie van appellant niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv en de rechtbank dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere besluiten.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat zijn beroep ongegrond was verklaard.