In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 maart 2024 uitspraak gedaan. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft in het verleden meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij stelde dat zij op de relevante data geen arbeidsvermogen had. Het Uwv heeft deze aanvragen afgewezen, met de motivatie dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante was het hier niet mee eens en heeft in hoger beroep aanvullende medische stukken ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat appellante op de relevante data niet duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad heeft vastgesteld dat appellante lijdt aan complexe psychiatrische problematiek, waaronder PTSS en borderline persoonlijkheidsstoornis, en dat de behandelingen die zij heeft ondergaan niet hebben geleid tot structurele verbetering. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen.