ECLI:NL:CRVB:2024:486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22/571 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening woningaanpassing door college van burgemeester en wethouders van Heerlen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor de aanpassing van een woning door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellante, die lijdt aan Ehlers-Danlos syndroom en andere aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor diverse woningaanpassingen na haar verhuizing naar een nieuwe woning. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de woning niet voldeed aan de eisen voor rolstoeltoegankelijkheid en andere noodzakelijke aanpassingen. De Raad oordeelt dat appellante zich voor de aanschaf van de woning had moeten melden bij het college, en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen geschikte woning beschikbaar was in de regio. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het college de aanvraag om maatwerkvoorziening terecht heeft afgewezen, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/571 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 januari 2022, 21/2624 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 13 maart 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor de aanpassing van een woning terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend omdat het voor appellante gelet op haar progressieve aandoening, voorzienbaar was dat haar klachten zouden toenemen en de woning binnen afzienbare tijd na de verhuizing niet langer geschikt zou zijn. Appellante had zich voor de aanschaf van de woning moeten melden bij het college. Nu zij dit heeft nagelaten had zij aannemelijk moeten maken dat bij de verhuizing geen geschikte woning in de regio beschikbaar was. Appellante is hier niet in geslaagd. Het college heeft de aanvraag voor een maatwerkvoorziening kunnen weigeren.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 november 2023, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. OuwerkerkHoogendonk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer 22/1720 WMO15 en met de zaak met nummers 22/1314 WMO15, 22/1719 WMO15 en 22/1925. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In voormelde zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1982, is bekend met EDS (Ehlers-Danlos syndroom oftewel hypermobiliteit van de gewrichten), lip- en lymfoedeem en diverse andere aandoeningen.
1.2.
Appellante is op 4 februari 2019 verhuisd van Geleen naar haar huidige adres aan de [adres] te [woonplaats] , omdat haar oude woning niet meer passend was. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had appellante eerder op 23 oktober 2018 een persoonsgebonden budget (pgb) voor verhuiskosten verstrekt ten bedrage van € 2000,-. Dit bedrag is na de verhuizing uitgekeerd. Aan de verhuiskostenvergoeding was een programma van eisen verbonden waaraan de woning moest voldoen. De woning moest gelijkvloers en volledig rolstoel toe- en doorgankelijk zijn. De woning diende voorzien te zijn van een douche met een verlaagde instap. Verder moest de woning geheel functioneel te zijn in de zin dat daarvan normaal gebruik kan worden gemaakt.
1.3.
Op 7 september 2020 heeft appellante een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor diverse woningaanpassingen ingediend bij het college (van Heerlen). Het betreft voorzieningen om het hoogteverschil van de toegankelijkheid bij de woning te compenseren, een voorziening voor het openen en sluit van deuren, het realiseren van een doorgang aan de zijkant van de woning welke breed en veilig genoeg is om met een rolstoel te gebruiken, het aanpassen van de bestaande douche naar een inloopdouche met douchestoel, het verstrekken van een aircosysteem en het voorzien van de woning van elektrische rolluiken.
1.4.
Bij besluit van 12 november 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 16 augustus 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante is verhuisd naar een niet geschikte woning aangezien deze niet volledig rolstoel toe- en doorgankelijk is en de douche niet is voorzien van een verlaagde instap. Gelet op de beperkingen van appellante en de te verwachten ontwikkelingen daarvan had appellante bovendien kunnen voorzien dat de woning op diverse punten niet geschikt was. Onder deze omstandigheden is het appellante aan te rekenen dat zij niet voor de koop van de woning contact heeft gezocht met het college. Daarbij zijn enkele aanpassingen als algemene voorzieningen aan te merken. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Samengevat heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante is verhuisd naar een woning die niet geschikt is voor haar beperkingen. Zo was de woning ten tijde van de verhuizing niet volledig rolstoel toe- en doorgankelijk, was er geen oplaadpunt voor de rolstoel in de stalling en was de douche niet voorzien van een douchevloer op afschot of een verlaagde instap. Omdat appellante pas na de verhuizing contact heeft gezocht met het college heeft zij het onderzoek naar een concrete, geschiktere woning door het college ernstig bemoeilijkt. Daarom rustte in dit geval op het college geen onderzoeksplicht meer, maar lag het op de weg van appellante om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat geen passende woning beschikbaar was in de regio. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat het besluit van het college van Sittard-Geleen om aan appellante een verhuiskostenvergoeding toe te kennen formele rechtskracht heeft en dat het college om die reden ervan moest uitgaan dat de huidige woning geschikt was. De formele rechtskracht van een besluit ziet naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen (in dit geval het recht op een verhuiskostenvergoeding) en niet op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard (in dit geval dat de woning passend was ten tijde van de verhuizing). Verder geldt dat de onherroepelijkheid in beginsel uitsluitend ziet op de met het besluit voor de betrokken partijen tot stand gebrachte rechtsgevolgen. Het college is echter geen partij bij het besluit tot toekenning van een verhuiskostenvergoeding en is er daarom niet aan gebonden. De rechtbank heeft ten slotte appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de woning bij de verhuizing wel geschikt was maar door de verslechtering van haar medische situatie na de verhuizing niet langer passend was. De rechtbank overweegt dat eiseres op het moment van de aankoop van de woning reeds beperkingen had. De aandoening EDS is volgens de ergotherapeut van eiseres chronisch met een progressief verloop. Om die reden was het voorzienbaar dat de klachten zouden toenemen en kon reeds ten tijde van de verhuizing alleen een rolstoel toe- en doorgankelijke woning, met een douche met verlaagde instap, als passend worden beschouwd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de maatwerkvoorziening voor de aanpassing van de woning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht en zich in wezen beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het voor appellante gelet op haar aandoening, voorzienbaar was dat haar klachten zouden toenemen en haar woning binnen afzienbare tijd na de verhuizing niet meer geschikt zou zijn.
4.4.
Het voorgaande betekent dat appellante zich voor de aanschaf van de woning had moeten melden bij het college en dat dit niet anders is door het feit dat het college van de gemeente Sittard-Geleen eerder was overgegaan tot de verstrekking van een verhuiskostenvergoeding. Nu appellante dit heeft nagelaten, had zij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aannemelijk moeten maken dat bij de verhuizing geen geschikte woning beschikbaar was in de regio. [1] Hierin is zij niet geslaagd. Het college heeft de aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van artikel 4, vijfde lid, in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2020 kunnen weigeren.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van het college waarmee de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing is afgewezen in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels

Artikel 2.3.5 van de Wmo 2015
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezeten van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
b. van een ingezeten van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2. Het college geeft de beschikking twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2020
Artikel 4, tweede en vijfde lid
2. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:
a. voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
b. voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
5. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e
2. Het college verstrekt geen woonvoorziening:
e. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daar vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2951.