ECLI:NL:CRVB:2024:415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/1690 AKW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op basis van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. De appellante, geboren in Somalië, had op 5 oktober 2022 kinderbijslag aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat zij op de peildatum van 1 oktober 2022 nog geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante op de peildatum nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Appellante was op dat moment pas 3,5 week terug in Nederland en had geen duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte. De Raad benadrukte dat, hoewel het hebben van een woonruimte belangrijk is, dit niet het enige criterium is voor het vaststellen van ingezetenschap. Ook de duur van het verblijf in Nederland speelt een cruciale rol.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante op de peildatum niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Appellante kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

23/1690 AKW-PV
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 mei 2023, 22/6383 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting hebben: A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en A. Hoogenboom als leden
Griffier: M. Dafir
Ter zitting van 15 februari 2024 is namens appelante verschenen mr. L.A. Fischer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is op [geboortedatum] 1976 geboren in Somalië. Zij heeft van 1993 tot 2006 in Nederland gewoond en heeft de Nederlandse nationaliteit. Na 2006 is zij naar Kenia gegaan en vervolgens heeft zij in Groot-Brittannië gewoond. Appellante is op 5 september 2022 met drie van haar kinderen vanuit Groot-Brittannië naar Nederland gekomen.
1.2.
Op 5 oktober 2022 heeft appellante kinderbijslag aangevraagd. De Svb heeft met een besluit van 31 oktober 2022 de aanvraag afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 19 december 2022 bij de afwijzing gebleven. Volgens de Svb heeft appellante geen recht op kinderbijslag omdat zij op 1 oktober 2022 (peildatum) nog geen ingezetene van Nederland was.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat appellante daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Bepalend voor het recht op kinderbijslag [1] is of appellante op de eerste dag van een kalenderkwartaal voldoet aan de voorwaarden. Gelet op de datum van de aanvraag en het daarop genomen besluit, kan de Raad alleen oordelen over het vierde kwartaal van 2022. Dat is conform vaste rechtspraak. De peildatum is dus 1 oktober 2022. Wat er daarna is gebeurd, kan niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.2.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellante op 1 oktober 2022 nog geen aanspraak had op kinderbijslag. Appellante was op dat moment geen ingezetene, omdat zij toen nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
4.3.
Anders dan de gemachtigde van appellante in hoger beroep lijkt te betogen is het hebben van een duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte niet het enige waaraan een betrokkene moet voldoen. Volgens vaste rechtspraak is dit een van de omstandigheden die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij die beoordeling. Terecht heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante op de peildatum nog maar 3,5 week in Nederland was, dat zij niet beschikte over een duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte, zij nog geen arbeid verrichtte en dat er ook geen andere omstandigheden zijn aangedragen op grond waarvan een duurzame band van persoonlijke aard kan worden aangenomen. De woningnood kan in die situatie geen aanleiding vormen om op die grond appellante toch als ingezetene aan te merken.
4.4.
Voor zover op de situatie van appellante Verordening 883/2004 en Verordening 987/2009 van toepassing waren en de woonplaats moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria van die verordeningen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Appellante is in 2006 uit Nederland vertrokken en was op de peildatum nog maar 3,5 week in Nederland. Op 1 oktober 2022 was nog niet te concluderen dat zij het centrum van haar belangen al in Nederland had.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep niet slaagt niet. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
5.2.
Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) A. van Gijzen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over ingezetenschap.

Voetnoten

1.Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.