In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 29 februari 2024, wordt de vraag behandeld of [naam Ltd], gevestigd te Cyprus, als werkgever van appellant moet worden beschouwd tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2020. Appellant, die tot januari 2014 als vrachtwagenchauffeur in dienst was van [naam B.V.], ging per 1 januari 2014 een overeenkomst aan met [naam Ltd]. De Raad concludeert dat [naam Ltd] niet het feitelijke gezag over appellant uitoefende, de loonkosten niet droeg en niet bevoegd was om appellant te ontslaan. Hierdoor kan [naam Ltd] niet als werkgever worden aangemerkt en is de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing. De Raad bevestigt dat appellant verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en dat de Svb terecht de A1-verklaring heeft afgegeven. De uitspraak vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland en verklaart het beroep tegen het besluit van 13 december 2021 niet-ontvankelijk, terwijl het beroep tegen het besluit van 1 september 2022 ongegrond wordt verklaard.