ECLI:NL:CRVB:2024:406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgevolgen van uitkeringsspecificaties in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de vraag of de uitkeringsspecificatie van maart 2021 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dit niet het geval is. Appellanten, die sinds 2 januari 2019 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, hebben bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van maart 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2024, waar appellanten zijn verschenen, bijgestaan door een gemachtigde, en het college vertegenwoordigd was door A. Guliker. De Raad heeft vastgesteld dat er in de bijstandsuitkering over maart 2021 geen wijziging is opgetreden ten opzichte van de voorgaande maanden. De uitkeringsspecificatie van maart 2021 is dus een herhaling van eerdere besluiten en is niet gericht op rechtsgevolg. Dit betekent dat het bezwaar van appellanten tegen deze specificatie niet inhoudelijk kan worden behandeld.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellanten ongegrond. Dit houdt in dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie in stand blijft. Appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.