In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van januari 2020. Verzoeker ontvangt sinds februari 1998 een uitkering op basis van de Participatiewet, waarbij al jarenlang een bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden. In december 2019 werd verzoeker geïnformeerd over een verhoging van deze premie per 1 januari 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen de uitkeringsspecificatie niet-ontvankelijk, omdat er volgens hen geen nieuw rechtsgevolg was. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing.
Verzoeker ging in hoger beroep en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de uitkeringsspecificatie wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze een wijziging bevatte ten opzichte van eerdere specificaties. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkeringsspecificatie, omdat zijn bezwaar niet gericht was tegen de inhouding van de bestuursrechtelijke premie, maar tegen een geschil met de zorgverzekeraar.
De voorzieningenrechter vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker hulp nodig heeft van het college om zijn situatie met de zorgverzekeraar op te lossen, en dat er een mogelijkheid is voor partijen om tot een oplossing te komen.