ECLI:NL:CRVB:2024:36

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/516 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indicatie voor beschut werk en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade, die de aanvraag van appellant voor een indicatie beschut werk had afgewezen. Appellant, die sinds 2012 bijstand ontvangt, was van mening dat het college ten onrechte het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had gevolgd, dat stelde dat hij niet in aanmerking kwam voor beschut werk. De Raad oordeelde dat het college zijn besluit op het advies van het Uwv mocht baseren, omdat er geen concrete aanwijzingen waren om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor beschut werk, maar oordeelde wel dat het college de proceskosten van appellant moest vergoeden, omdat het bestreden besluit pas in hoger beroep voldoende was gemotiveerd. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen aanwezig waren, en na de zitting zijn de zaken gesplitst, waarbij in deze zaak afzonderlijk uitspraak is gedaan. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en de argumenten van appellant.

Uitspraak

22/516 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 januari 2022, 20/2580 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 9 januari 2024

SAMENVATTING

Het college heeft een aanvraag van appellant om een voorziening in de vorm van een Indicatie beschut werk afgewezen. De reden daarvan is dat appellant volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet voor die indicatie in aanmerking komt. Appellant is het daarmee niet eens en stelt dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of het advies van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en geen onjuistheden bevat. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zijn besluit wel op dat advies mocht baseren. Op grond van dat advies komt appellant niet voor een Indicatie beschut werk in aanmerking. De afwijzing van de aanvraag van appellant blijft dus in stand. Wel moet het college de proceskosten van appellant vergoeden omdat het college het bestreden besluit pas in hoger beroep voldoende heeft gemotiveerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met zaken 23/934 PW en 23/957 PW, behandeld op een zitting van 3 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.M. Piters. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In zaak 22/516 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant en zijn partner ontvangen sinds 23 november 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 25 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juli 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd en in beroep en hoger beroep in stand gebleven. [1]
1.3.
Appellant heeft op 26 september 2019 bij het Uwv een Indicatie banenafspraak aangevraagd. Met een besluit van 22 oktober 2019 heeft het Uwv hem een Indicatie banenafspraak toegekend. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige van het Uwv van 21 oktober 2019. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd. Deze handhaving is gebaseerd op een medisch rapport van 3 september 2020 van een arts (gecontrasigneerd door een verzekeringsarts) en aanvullend arbeidsdeskundig rapport van 7 september 2020 van dezelfde arbeidsdeskundige van het Uwv. Dit besluit is vervolgens in beroep en hoger beroep in stand gebleven. [2]
1.4.
Appellant heeft op 4 februari 2020 bij het Uwv een aanvraag gedaan om een Advies indicatie beschut werk als bedoeld in artikel 10b, tweede en derde lid, van de PW. De arbeidsdeskundige van het Uwv, die ook de arbeidsdeskundige rapporten in het kader van de Indicatie banenafspraak heeft opgesteld (de arbeidsdeskundige), heeft vervolgens onderzocht of appellant voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een Indicatie beschut werk. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 12 februari 2020. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport verder verwezen naar het onder 1.3 vermelde rapport van 21 oktober 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant ook zonder permanent toezicht kan werken en dat de intensiteit van de begeleiding die hij nodig heeft binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. Er is daarom geen sprake van een begeleidingsnoodzaak van dien aard dat appellant is aangewezen op beschut werk.
1.5.
Het college heeft met een besluit van 27 februari 2020 het verzoek van appellant om een voorziening in de vorm van een Indicatie beschut werk afgewezen. Met het besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant daartegen ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het rapport van 12 februari 2020 blijkt dat de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts van het Uwv hebben geconcludeerd dat appellant niet op beschut werk is aangewezen, omdat hij geen permanent toezicht nodig heeft om te kunnen werken en hij ook geen intensieve begeleiding nodig heeft die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. Het rapport voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. De stukken die zijn opgesteld in het kader van (het bezwaar tegen) het besluit van het Uwv om aan appellant een Indicatie banenafspraak toe te kennen, vormen geen aanleiding om hem in aanmerking te brengen voor een Indicatie beschut werk.
1.6.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft het Uwv een verzoek van appellant om terug te komen van zijn besluit van 25 september 2013 afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd en in beroep en hoger beroep in stand gebleven. [3]
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt in deze zaak of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij is besloten om appellant geen Indicatie beschut werk toe te kennen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De afwijzing van de aanvraag voor een Indicatie beschut werk blijft dan ook in stand. Wel heeft het college het bestreden besluit pas in hoger beroep voldoende gemotiveerd. Daarom moet het college appellant de proceskosten en het in (hoger) beroep betaalde griffierecht vergoeden. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot zijn oordeel is gekomen.
4.2.
De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vergewisplicht en motivering van het bestreden besluit
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college niet aan de in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde vergewisplicht heeft voldaan, omdat het college het rapport van 21 oktober 2019 niet bij de beoordeling heeft betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 oktober 2019 is van belang om te kunnen beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat is niet in geschil. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat hij kennis heeft genomen van het rapport van 21 oktober 2019, alsmede van de rapporten van 3 en 7 september 2020, en die bij het nemen van het bestreden besluit heeft meegewogen. Het college heeft in hoger beroep emailberichten overgelegd waaruit blijkt dat het rapport van 21 oktober 2019 is opgevraagd en ontvangen. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit vermeld dat de stukken die zien op (het bezwaar tegen) de toekenning Indicatie banenafspraak geen aanleiding vormen om appellant in aanmerking te brengen voor een Indicatie beschut werk.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het college is daarin namelijk alleen ingegaan op het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 februari 2020 en niet op het rapport van 21 oktober 2019 waarnaar in het rapport van 12 februari 2020 wordt verwezen. Het college heeft in het bestreden besluit ook niet gemotiveerd waarom op basis van de overige rapporten van arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en terecht is geconcludeerd dat appellant niet is aangewezen op beschut werk. Deze beroepsgrond slaagt wel.
4.4.1.
Het college heeft in het bestreden besluit volstaan met de conclusie dat het rapport van 12 februari 2020 zorgvuldig tot stand is gekomen. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige ter onderbouwing van de conclusie dat appellant niet is aangewezen op beschut werk verwezen naar de in het rapport van 21 oktober 2019 opgenomen bevindingen. In het rapport van 12 februari 2020 is niet omschreven wat er in het rapport van 21 oktober 2019 staat. Het college heeft daarom bij de motivering van het bestreden besluit niet kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het rapport van 12 februari 2020 en de conclusie dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Ook heeft het college in het bestreden besluit het standpunt dat de rapporten van 3 en 7 september 2020 niet maken dat aan appellant een Indicatie beschut werk moet worden toegekend, ten onrechte niet gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering. Het college heeft eerst ter zitting in hoger beroep deugdelijk toegelicht waarom uit de rapporten van 21 oktober 2019 en van 3 en 7 september 2020 blijkt dat appellant terecht en op goede gronden niet in aanmerking is gebracht voor beschut werk.
4.5.
Wat in 4.4.1 is overwogen heeft de rechtbank niet onderkend. Dit vormt echter geen reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Aanleiding bestaat namelijk om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bestreden besluit in stand te laten, omdat aannemelijk is dat appellant door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. Er zijn geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming, inhoud of motivering van het advies van het Uwv. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Beschut werk – wettelijk kader
4.6.
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van de PW biedt het college een bijstandsgerechtigde, van wie het college heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, ambtshalve of op verzoek een voorziening beschut werk aan, waarbij deze persoon in een dienstbetrekking in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden verricht.
4.6.1.
Ingevolge artikel 10b, tweede lid, van de PW verricht het Uwv, om vast te stellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover.
4.6.2.
In artikel 3, eerste lid, van het Besluit advisering beschut werk staat dat het Uwv onderzoek doet naar de vraag of de persoon met arbeidsvermogen bij het verrichten van werkzaamheden is aangewezen op:
a. een of meer technische of organisatorische aanpassingen die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kunnen worden gerealiseerd;
b. permanent toezicht of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden.
4.6.3.
Op grond van het tweede lid van dit artikel adviseert het Uwv uitsluitend aan het college om vast te stellen dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien uit het onderzoek blijkt dat ten minste een van de vragen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, bevestigend wordt beantwoord.
4.6.4.
Het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Participatieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kerkrade 2018 en artikelen 2 en 3 van de Beleidsregels Beschut Werk Participatiewet Kerkrade 2018, komt overeen met de onder 4.6 tot en met 4.6.3 vermelde regels en vormt in zoverre een herhaling daarvan.
Criterium intensieve begeleiding
4.6.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de arbeidsdeskundige van het Uwv in het rapport van 12 februari 2020 bij de beoordeling van de begeleidingsnoodzaak een te streng criterium heeft gehanteerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.6.
De arbeidsdeskundige heeft namelijk in samenspraak met een verzekeringsarts in dit rapport beoordeeld of appellant is aangewezen op permanent toezicht of op intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. Dit criterium is in overeenstemming met de voorwaarden voor het verlenen van een Indicatie beschut werk, zoals die volgt uit artikel 3, eerste lid, van het Besluit advisering beschut werk. Appellant heeft zijn standpunt dat een minder streng criterium zou moeten worden gehanteerd niet onderbouwd. Dit standpunt vindt ook geen steun in artikel 10b van de PW, waarin de voorziening beschut werk is geregeld, of in de toelichting van de wetgever daarop. Uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 10b van de PW [4] kan namelijk worden afgeleid dat een persoon voor een beschutte werkplek in aanmerking kan komen als hij onder meer is aangewezen op intensieve begeleiding die de reguliere beschikbare begeleiding, zoals bijvoorbeeld een jobcoach, overstijgt. Als kenmerken van beschut werk zijn bijvoorbeeld genoemd: een prikkelarme werkomgeving, vergaand gestructureerd werk, geen productiedruk en geïsoleerd werk. Deze aanpassingen zijn volgens de wetgever binnen een gewoon bedrijf niet goed te realiseren. Deze aanpassingen en/of begeleiding kunnen op een beschutte werkplek wel worden gerealiseerd waardoor de betreffende persoon in staat is loonvormende arbeid te verrichten.
Innerlijke consistentie conclusies
4.7.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de conclusies van de (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundige van het Uwv innerlijk inconsistent zijn. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat in het kader van het onderzoek dat ziet op de Indicatie banenafspraak is geconcludeerd dat hij is aangewezen op intensieve begeleiding, terwijl er in het kader van de beoordeling van beschut werk volgens de arbeidsdeskundige geen noodzaak is voor intensieve begeleiding. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.1.
Kort gezegd blijkt uit de verschillende rapporten dat alle (verzekerings)artsen en de arbeidsdeskundige van het Uwv concluderen dat appellant is aangewezen op begeleiding, maar dat de mate van die begeleiding niet zo intensief is dat die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. Anders dan appellant heeft aangevoerd, zijn deze conclusies dus niet innerlijk consistent, maar juist coherent. Dit volgt uit de overgelegde rapporten.
4.7.2.
In het rapport van 12 februari 2020 heeft de arbeidsdeskundige verwezen naar het rapport van 21 oktober 2019 dat door hem is opgesteld in het kader van de Indicatie banenafspraak en na overleg met een verzekeringsarts. Daarin is opgenomen dat appellant beperkingen heeft ten aanzien van omgaan met meerderen en hanteren van conflicten. Appellant heeft een verhoogde begeleidingsbehoefte in de vorm van persoonlijke begeleiding en is aangewezen op intensieve begeleiding op niveau 2 om een baan op langere termijn vol te kunnen houden. De persoonlijke begeleider kan appellant ondersteunen in het omgaan met regels en gezagsverhoudingen en het nakomen van afspraken, omgaan met feedback en instrueren van directe collega’s of leidinggevenden. Deze begeleiding kan wellicht op termijn afgebouwd worden.
4.7.3.
In het rapport van 12 februari 2020 staat dat de arbeidsdeskundige wederom overleg heeft gepleegd met dezelfde verzekeringsarts. De conclusie van dit rapport is dat appellant niet is aangewezen op zodanige intensieve begeleiding of permanent toezicht om te kunnen werken dat die niet binnen redelijke grenzen door een reguliere werkgever geboden kan worden. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige van betekenis geacht dat appellant regulier onderwijs heeft gevolgd, hij diverse opleidingen succesvol heeft afgerond en uit onderzoek van de verzekeringsarts blijkt dat appellant een gemiddelde intelligentie heeft. Verder heeft de arbeidsdeskundige in aanmerking genomen dat appellant geruime tijd zonder begeleiding in reguliere arbeid heeft gefunctioneerd en dat – onder meer – geen sprake is van begeleiding bij het dagelijks wonen, beperkte zelfredzaamheid, problemen met persoonlijke verzorging, beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen en bij het nakomen van afspraken. Om die reden bestaat volgens de arbeidsdeskundige geen noodzaak voor intensieve begeleiding van dien aard dat appellant is aangewezen op beschut werk.
4.7.4.
Uit het medisch rapport van 3 september 2020 volgt dat appellant als gevolg van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een autistische stoornis beperkingen in de belastbaarheid ondervindt en behoefte heeft aan coachende begeleiding, niet zozeer op het gebied van arbeid maar veel meer op persoonlijk vlak. Er bestaan onder meer beperkingen ten aanzien van structureren, omgaan met kritiek, meerderen, onbekenden en nieuwe dingen, het taxeren van eigen mogelijkheden, begrijpen van non-verbale boodschappen, zich sociaal passend gedragen en het hanteren van conflicten.
4.7.5.
Uit het aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige van 7 september 2020 blijkt dat hij overleg heeft gepleegd met de betrokken arts. Op grond van dit overleg en diens rapport stelt de arbeidsdeskundige vast dat er bij appellant een noodzaak bestaat tot matige begeleiding in die zin dat hij meer toezicht van een leidinggevende nodig heeft dan zijn collega’s. Appellant moet regelmatig worden aangespoord en kan tijdens het grootste deel van de werktijd een beroep doen op de leidinggevende of begeleider. De begeleidingsbehoefte is verder intermitterend. De begeleiding is benodigd bij veranderingen in de arbeidsomstandigheden of life events, bijvoorbeeld een nieuwe taak, nieuwe collega’s of een verhuizing.
Begeleidingsbehoefte
4.8.
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat het advies van het Uwv onjuist is. Hij stelt dat hij een zodanig forse begeleidingsbehoefte heeft, dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dit blijkt volgens appellant uit zijn ervaringen in de praktijk van de afgelopen jaren en ook uit de door hem in hoger beroep overgelegde rapporten van Argonaut van 24 mei 2022 en 14 juni 2022, waarin geconcludeerd wordt dat appellant aangewezen is op WSW-arbeid. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.8.1.
Zoals in 4.7.1 tot en met 4.7.5 is overwogen blijkt uit de rapporten van het Uwv een andere conclusie. Het advies van het Uwv is zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de in die rapporten opgenomen conclusies niet juist zijn. De rapporten van Argonaut leiden niet tot een ander oordeel. Die zijn opgesteld in het kader van de arbeids- en re-integratiemogelijkheden van appellant als bedoeld in artikel 9 van de PW en niet in het kader van een aanvraag om een voorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de PW. Zoals appellant ter zitting heeft erkend volgt uit deze rapporten bovendien niet dat appellant uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, maar alleen dat appellant in het kader van het opbouwen van een werkritme een passende werkplek in een beschutte werkomgeving wordt aangeraden. Verder heeft appellant zijn standpunt dat uit de praktijk van de afgelopen jaren blijkt dat hij is aangewezen op beschutte arbeid niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de werkervaring van appellant afwijkt van wat het Uwv daarover heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.5 tot en met 4.8.1 volgt dat appellant terecht en op goede gronden niet in aanmerking is gebracht voor een voorziening beschut werk. Dat betekent dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt, zodat deze, gelet op 4.4.1 met verbetering van de gronden, zal worden bevestigd. Alleen al hierom komt appellant niet in aanmerking voor de door hem gevraagde (immateriële) schadevergoeding.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb is aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.500,-. Het college moet ook het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
  • bepaalt dat het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) F.C. Meershoek

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, sub 1, van de PW
Het college ondersteunt de arbeidsinschakeling van personen die algemene bijstand ontvangen en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan.
Artikel 8a, aanhef en onder e, van de PW
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden in een beschutte omgeving, bedoeld in artikel 10b.
Artikel 10b, eerste lid, van de PW
Het college biedt ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie het college heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, ambtshalve of op verzoek een voorziening beschut werk aan, waarbij deze persoon in een dienstbetrekking in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden verricht.
Artikel 10b, tweede lid, van de PW
Om vast te stellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, verricht het Uwv, op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover.
Artikel 10b, derde lid, van de PW
Onverminderd het tweede lid, verricht het Uwv op verzoek van een persoon als bedoeld in het eerste lid de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, en adviseert het college hierover. Het Uwv meldt het uitbrengen en een weergave van de inhoud van dit advies gelijktijdig aan de betreffende persoon.
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit advisering beschut werk
Het Uwv verricht de werkzaamheden, bedoeld in artikel 10b, tweede en derde lid, van de Participatiewet, en adviseert het college hierover binnen acht weken nadat het hiertoe van het college of van de persoon, bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet, een verzoek heeft ontvangen.
Artikel 3 van het Besluit advisering beschut werk
1. In het kader van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderzoek naar de vraag of de persoon met arbeidsvermogen bij het verrichten van werkzaamheden is aangewezen op:
a. een of meer technische of organisatorische aanpassingen die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kunnen worden gerealiseerd;
b. permanent toezicht of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden.
2. Uitsluitend indien uit het onderzoek blijkt dat ten minste een van de vragen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, bevestigend wordt beantwoord, adviseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het college om vast te stellen dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Artikel 5, eerste lid, van de Participatieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente [woonplaats] 2018
Het college biedt de voorziening beschut werk aan aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon; behoort tot de doelgroep; of een persoon is aan wie het Uwv een uitkering verstrekt.
Artikel 2 van de Beleidsregels Beschut Werk Participatiewet [woonplaats] 2018 (Beleidsregels)
Personen die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en/of aanpassingen van de werkplek nodig hebben dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, behoren tot de doelgroep Beschut werk zoals bedoeld in de wet.
Artikel 3 van de Beleidsregels
1. In het kader van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht het Uwv onderzoek naar de vraag of de persoon met arbeidsvermogen bij het verrichten van werkzaamheden is aangewezen op:
a. een of meer technische of organisatorische aanpassingen die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kunnen worden gerealiseerd;
b. permanent toezicht of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden.
2. Uitsluitend indien uit het onderzoek blijkt dat ten minste een van de vragen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, bevestigend wordt beantwoord, adviseert het Uwv aan het college om vast te stellen dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Artikel 3:9 van de Awb
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dan dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:49 van de Awb
Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
Artikel 6:22 van de Awb
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1516.
2.Zie uitspraak van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2040.
3.Zie uitspraak van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2041.
4.TK 2016-2017, 34 578, nr. 6, p. 33.