In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade, die de aanvraag van appellant voor een indicatie beschut werk had afgewezen. Appellant, die sinds 2012 bijstand ontvangt, was van mening dat het college ten onrechte het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had gevolgd, dat stelde dat hij niet in aanmerking kwam voor beschut werk. De Raad oordeelde dat het college zijn besluit op het advies van het Uwv mocht baseren, omdat er geen concrete aanwijzingen waren om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor beschut werk, maar oordeelde wel dat het college de proceskosten van appellant moest vergoeden, omdat het bestreden besluit pas in hoger beroep voldoende was gemotiveerd. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen aanwezig waren, en na de zitting zijn de zaken gesplitst, waarbij in deze zaak afzonderlijk uitspraak is gedaan. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en de argumenten van appellant.