ECLI:NL:CRVB:2023:2040

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
21/3927 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een Indicatie Banenafspraak en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Indicatie Banenafspraak aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze toekenning en heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv terecht een Indicatie Banenafspraak heeft toegekend, maar dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. De Raad oordeelt dat appellant terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, en dat de rechtbank hierin aanleiding had moeten zien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze niet is beslist op het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar en bevestigt de toekenning van de Indicatie Banenafspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

21./3927 WBQA

Datum uitspraak: 18 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 oktober 2021, 20/2103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 22 oktober 2019 heeft het Uwv appellant een Indicatie Banenafspraak toegekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 13 augustus 2020 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Het Uwv is met een besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit) gebleven bij zijn besluit dat terecht aan appellant een Indicatie Banenafspraak is toegekend.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met zaak 22/2521 WIA, behandeld op een zitting van 26 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In zaak 22/2521 WIA wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant een Indicatie Banenafspraak heeft toegekend. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant aangewezen is op een verhoogde begeleidingsbehoefte (niveau 2) die gegeven moet worden in de vorm van persoonlijke begeleiding in de vorm van een jobcoach. Appellant kan zich niet vinden in dit besluit. Appellant stelt zich op het standpunt dat het Uwv niet heeft onderkend dat hij meer begeleiding nodig heeft en dat de voor hem noodzakelijke begeleiding alleen gerealiseerd kan worden in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW)/beschut werk. Appellant heeft in dat verband aangevoerd dat hij alles op zijn eigen manier doet en dat hij niet geneigd is werkinstructies en protocollen te volgen. De Raad onderschrijft dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht aan appellant een Indicatie Banenafspraak heeft toegekend.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 25 september 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 29 juli 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is beschouwd. Dit besluit is na bezwaar en in beroep en hoger beroep gehandhaafd.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 26 september 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ een Indicatie Banenafspraak aangevraagd. Appellant heeft op zijn aanvraagformulier gemeld dat bij hem sprake is van een logesyndroom aan beide onderbenen. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een sportarts van 23 maart 2006 en een rapport van psychiater C.J. Bogte, waarin geconcludeerd is dat appellant kenmerken heeft van een autistische stoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in aanmerking komt voor een Indicatie Banenafspraak. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant een verhoogde begeleidingsbehoefte (niveau 2) heeft, waardoor hij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen.
1.3.
In de bezwaarfase heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak alsook op fysiek vlak heeft onderschat en hij niet in staat is reguliere arbeid te verrichten. Ook niet met de hulp van een jobcoach. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij veel meer begeleiding nodig heeft en dat hij alleen werkzaamheden zou kunnen verrichten in een speciaal voor hem gecreëerde beschutte werkomgeving. Op 13 mei 2020 heeft appellant het Uwv in gebreke gesteld om een beslissing op zijn bezwaar te nemen.
1.4.
Op 13 augustus 2020 heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet
tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 oktober 2019, na medisch en arbeidskundig onderzoek, ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van appellant een noodzaak bestaat tot coachende begeleiding, niet zozeer op het gebied van arbeid, maar veel meer op persoonlijk vlak. De stelling van appellant dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en alleen werkzaam kan zijn in een gecreëerde beschutte werkomgeving valt volgens het Uwv buiten het beoordelingskader van de Indicatie Banenafspraak. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit geen vergoeding voor proceskosten toegekend, maar wel een dwangsom vergoed van € 1.442,-.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ verzocht heeft om een Indicatie Banenafspraak en dat het Uwv zijn besluit om appellant in aanmerking te laten komen voor een Indicatie Banenafspraak voldoende heeft gemotiveerd en appellant op goede gronden daarvoor in aanmerking heeft gebracht. In bezwaar is door de arbeidsdeskundige toegelicht dat uit de beschouwingen van de verzekeringsarts naar voren komt dat appellant persoonlijk, intermitterend en matig dient te worden begeleid en wat deze begeleiding inhoudt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze begeleidingsbehoefte past binnen de criteria voor een Indicatie Banenafspraak.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft vooreerst aangevoerd dat, nu hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, de rechtbank hierin aanleiding had moeten zien om het Uwv te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. Appellant heeft verder aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is omdat hij niet in persoon is gezien door een verzekeringsarts. Hierdoor heeft onvoldoende onderzoek plaatsgevonden naar de aard van de begeleiding die appellant nodig heeft. Volgens appellant had het Uwv zijn aanvraag dienen op te vatten als een aanvraag om een advies Indicatie beschut werk. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij meer begeleiding nodig heeft en dat de voor hem noodzakelijke begeleiding alleen gerealiseerd kan worden in het kader van de WSW/beschut werk. Appellant volgt zijn eigen weg en is niet geneigd werkinstructies en protocollen te volgen. Appellant vindt steun voor zijn standpunt in een tweetal rapporten van Argonaut (Psychologisch Advies Participatiewet en een Adviesrapport van arts A. van Leeuwen) die in opdracht van de gemeente Kerkrade in het kader van de Participatiewet zijn uitgebracht. Appellant heeft naar voren gebracht dat daarin is geconcludeerd dat appellant aangewezen is op beschut werk. Dit impliceert volgens appellant dat hij niet op de zogenaamde vrije arbeidsmarkt kan werken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank in verband met het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar een proceskostenveroordeling had behoren uit te spreken en of de rechtbank terecht het besluit om appellant in aanmerking te brengen voor een Indicatie Banenafspraak in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank een proceskostenveroordeling had behoren uit te spreken en dat het hoger beroep in zoverre slaagt. Voor het overige slaagt het hoger beroep niet. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Proceskostenveroordeling
4.2.1.
Appellant stelt zich op het standpunt dat, nu hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, de rechtbank het Uwv had moeten veroordelen tot vergoeding van zijn proceskosten.
4.2.2.
Vast staat dat ten tijde van het instellen van het beroep door appellant de termijn waarbinnen het Uwv een beslissing op het gemaakte bezwaar had moeten geven was overschreden, zodat appellant terecht bij de rechtbank beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft ten onrechte geen uitspraak gedaan op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Nu het Uwv in beroep met het besluit van 8 september 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar van appellant, tegen welk bezwaar het beroep van appellant mede geacht wordt te zijn gericht, heeft appellant geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank had wel, aangezien terecht beroep was ingesteld, hierin aanleiding behoren te zien een proceskostenveroordeling uit te spreken. De Raad ziet dan ook aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover de rechtbank nagelaten heeft te beslissen op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. De Raad zal dat beroep niet-ontvankelijk verklaren en een proceskostenveroordeling uitspreken. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn beperkt gebleven tot de kosten van verleende rechtsbijstand in verband met het indienen van een beroepschrift.
Indicatie Banenafspraak
4.3.1.
Appellant stelt zich op het standpunt dat de voor hem noodzakelijke begeleiding alleen gerealiseerd kan worden in het kader van de WSW/beschut werk en dat het Uwv een advies Indicatie beschut werk had behoren te geven.
4.3.2.
Op het door het Uwv op 26 september 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ is aangegeven dat appellant een Indicatie Banenafspraak aanvraagt. Hierop is door het Uwv beslist, waarbij de gevraagde indicatie is toegekend. Voor zover al uit het bezwaarschrift afgeleid had moeten worden dat appellant met zijn formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ beoogd heeft een advies Indicatie beschut werk aan te vragen overweegt de Raad dat deze beoordeling in deze hoger beroepsprocedure niet aan de orde kan komen om de volgende reden. De Raad stelt vast dat appellant op 4 februari 2020 bij het Uwv een aanvraag heeft ingediend voor een advies Beschut werk. Het Uwv heeft appellant bij brief van 13 februari 2020 ervan in kennis gesteld dat het Uwv de gemeente gaat adviseren om geen Indicatie beschut werk af te geven. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade heeft vervolgens bij besluit van 27 februari 2020 beslist geen Indicatie beschut werk te verstrekken. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 september 2020 ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Limburg bij uitspraak van 12 januari 2022 het beroep tegen het besluit van 30 september 2020 ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep bij de Raad ingesteld, zaaknummer 22/516 PW. Daarop is nog niet beslist.
4.3.3.
De gronden die appellant in deze procedure voren heeft gebracht betreffen gronden die appellant in zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 januari 2022 in de zaak met zaaknummer 22/516 PW aan de orde zou kunnen brengen. Aan een bespreking van de overige gronden van appellant kan niet worden toegekomen.
Conclusie en gevolgen
5. Gelet op 4.2.2 moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het beroep van appellant tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar. De aangevallen uitspraak, voor zover deze verder door appellant is aangevochten, zal voor het overige worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit waarbij aan appellant een Indicatie Banenafspraak is toegekend in stand blijft.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant bij de rechtbank tot een bedrag van € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 0,5). Verder wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant in hoger beroep heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 837,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, wegingsfactor eveneens 0,5).
7. Nu de Raad op procedurele gronden reden heeft gezien de aangevallen uitspraak te vernietigen, omdat de rechtbank nagelaten heeft te beslissen op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, bestaat er grond om het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. Onder toepassing van artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad aanleiding te bepalen dat het griffierecht door de griffier aan appellant wordt vergoed. De Raad overweegt hiertoe dat de vernietiging van de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet is ingegeven door de onrechtmatigheid van het bestreden besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen het
uitblijven van een tijdige beslissing op het bezwaar van 3 december 2019;
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar nietontvankelijk;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 1.255,50;
- bepaalt dat de griffier aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.G. van Straalen
Bijlage
Artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
2. Het bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.